DE  PACHTCONTRACTEN van de TIENDEN


door Jacques Rutten.                                                            

tekst in blauw geeft links aan naar onderliggende bladzijden


 

 

DE  PACHTCONTRACTEN van de TIENDEN

De tienden waren verdeeld over verschillende eigenaren: de kartuizers, het klooster Keyserbosch en de pastoor als we praten over de oude tienden; de koning als we het hebben over de koningstienden; en de heer van Helden was bezitter van de herentienden, al komt hij als zodanig pas in beeld tegen 1700.

Al deze eigenaren kwamen de tienden niet zelf in Helden ophalen. Dat was nauwelijks mogelijk voor kloosters in Roermond en Neer of voor de domeinen in Roermond, later in Geldern. Zij allen haalden de opbrengst binnen door de tienden te verpachten. Wat de pastoor betreft weten we weinig, maar waarschijnlijk volgde hij het patroon van de anderen. Ook de heer van Helden gaf zijn tienden in pacht uit. Hij had geen eigen tiendschuur op Ten Hove.

Alle eigenaren lieten dus het ophalen en dorsen van de tienden over aan Heldense boeren, die bereid waren daarvoor een goede prijs te betalen. Om die prijs vast te stellen werden de tienden in het openbaar verpacht. Voor elke verpachting werd een contract opgesteld. Gelukkig zijn er een flink aantal van bewaard gebleven.

De prijs die de pachter betaalde bestond bij de oude tienden uit een aantal malders rogge en boekweit. In de oudste contracten alleen rogge, vanaf 1621 zien we altijd rogge en boekweit. In de 17e eeuw zien we een verhouding van ongeveer vier malder rogge tegen een malder boekweit. In de 18e eeuw is de verhouding rogge tegen boekweit ongeveer 2 : 1.

Die vruchten moesten wat de kartuizers betreft vóór Allerheiligen (rogge) of vóór St. Remigius (boekweit) worden geleverd op de zolder van de kartuis, eventueel op de kade in Kessel, of op een andere plaats.

Bij de koningstienden en ook bij de herentienden werd geboden en afgerekend in geld.

Bijna alle contracten kennen we vanuit het archief van de kartuizers en ze hebben meestal alleen betrekking op hun deel van de oude tienden. Maar in de periode van 1698 tot 1763, als de kartuis en Keyserbosch  gezamenlijk verpachten, geven de contracten ook zicht op de opbrengst voor Keyserbosch. In 1698 is er een verpachting voor 4 jaar, maar vanaf 1702 stappen kartuizers en Keyserbosch over op jaarlijkse verpachting.

Daarnaast bezitten we een beperkt aantal contracten van de koningstienden, voldoende  om de methode van verpachting en de opbrengst te kunnen vergelijken met die van de oude tienden. Ook van de heerentienden bezitten we enkele contracten, die ook weer een vergelijking met de andere tienden mogelijk maken.

Eerst iets over de contracten van de oude tienden, die de verpachting weergeven van de kartuis alleen van 1593 tot 1697, dan die van kartuis en Keyserbosch samen van 1698 tot 1764 en tenslotte weer van de kartuis alleen van 1765 tot 1775. Het contract van 1775 is meteen het laatste dat bewaard is gebleven. 

 
Soorten contracten
Als we de pachtcontracten chronologisch op een rij zetten zien we heel wat verschillen en ontwikkelingen.
a.      De oudste contracten die bewaard bleven, dateren van 1593 en 1596. Ze hebben alleen  betrekking op de tienden van de kartuizers. We mogen aannemen dat de indeling in gerven (zie inleiding) toen al in gebruik was en dat de kartuizers dus acht, respectievelijk zestien gerven in elk veld mocht verpachten, en Keyserbosch en de pastoor samen vier, respectievelijk acht gerven konden verpachten.
Het gervensysteem maakte het mogelijk dat elke eigenaar af en toe de betere gedeeltes van een veld kreeg, en ook soms de mindere gedeeltes. Elke eigenaar had dus afgebakende gedeeltes van elk veld, maar wel elk jaar andere gedeeltes.
In het contract van 6 juli 1593 worden alle tienden van de kartuis verpacht aan Jan Kessels. Dus alle gerven dsie de kartuis toebehoorden in alle velden gingen als één geheel naar één pachter tegen een betaling van 202 malder rogge. Het is een jaarcontract; het wordt dus afgesloten in juli, als de oogst op de akker staat.
Op11 januari 1596 worden weer alle tienden van de kartuis verpacht, nu voor een periode van zes jaar, aan twee samenwerkende personen, Jan Kessels en Maes Beerkens, tegen de prijs van 225 malder rogge. Er is ook nu geen sprake van boekweit. De ondertekening van beide contracten vindt plaats in de kartuis.
b.      Van de jaren 1604 tot en met 1620 hebben we geen contracten. Pas vanaf 1621 vinden we lange reeksen pachtcontracten, met tussendoor soms lange onderbrekingen. Ook deze contracten betreffen alleen het aandeel van de kartuis, maar nu geschieden alle verpachtingen per veld, meestal voor meerdere jaren. (3, 4, 6 of zelfs 8 jaar)
We weten niets over de bieding die er misschien voor deze contracten is geweest. Het lijkt erop dat er onderhandse akkoorden werden gesloten op basis van de gemiddelde opbrengst in de voorgaande jaren. De contracten geven alleen het resultaat, de uitkomst. We vinden er geen verslag van een eventuele veiling.
De relatie tussen pachters en verpachters lijkt in die contracten zeer stabiel. Zo vermeldt de verpachting van 23-5-1661 dat het Vosbergerveld weer voor acht jaar verpacht wordt aan de “alde pachters”. Op sommige contracten staat de notitie dat ze weer voor een aantal jaren zijn verlengd.
Bij meerjarige contracten is bijna altijd de bepaling opgenomen dat beide partijen “ten halven” kunnen opzeggen. Een vierjarig contract is dus bindend voor twee jaar, en kan dan door elke partij in de loop van het tweede jaar worden opgezegd. Van deze bepaling wordt maar zeer sporadisch gebruik gemaakt. Het heeft er de schijn van dat pachters en verpachters tevreden waren met de gang van zaken.
 
In de 17e eeuw zien we een rustig beeld: vaak dezelfde pachters en stabiele prijzen. Er is een heel geleidelijke prijsstijging, waarvan we kunnen aannemen dat ze gebaseerd is op betere opbrengsten door ontwikkelingen in de landbouw.
 
c.     In de 18e eeuw wordt, op enkele uitzonderingen na, altijd gewerkt met jaarcontracten. Vanaf 1698 hadden we al het opmerkelijke feit van de gezamenlijke verpachting van het aandeel van de kartuizers en dat van Keyserbosch. De pastoor doet er niet aan mee, waardoor de opbrengst voor 80% ten bate is van de kartuis  en voor 20% voor Keyserbosch.
 
Vanaf 1702 vindt er (bijna) elk jaar een echte openbare veiling plaats, of in Keyserbosch, of in Helden. Meestal gebeurt dat rond 20 juli als liefhebbers de opbrengst van de komende oogst al goed kunnen inschatten. De toestand op het veld bepaalt dus de animo en de hoogte van de prijs. Er zijn dan ook grote verschillen van jaar tot jaar. Vanaf 1709 vinden we de volledige bieding op die veilingen.
 
Ook de uiterlijke vorm van het contract verandert vanaf 1702: het lijkt nu qua vorm en qua formulering meer op een notariële akte. De voorwaarden zijn duidelijker uitgewerkt en genummerd. (zie als voorbeeld het contract van 1720)
Deze gezamenlijke veilingen gaan door tot 1764. Dan vervolgt weer ieder zijn eigen weg. In 1765 verpachten de kartuizers hun aandeel weer voor een jaar.
In 1766 verpachten ze hun aandeel onderhands (“uit de hand”) voor 6 jaar. Dit contract wordt “ten halven” opgezegd, zoals blijkt uit het volgende. Zie d.
d.      Vanaf 1769 gaan kartuis en Keyserbosch door met het apart verpachten van hun deel. Wel volgen ze nu een andere methode voor de verdeling. Tot 1764 werd de opbrengst achteraf verdeeld tussen kartuis en Keyserbosch. Daarna verdeelde men de opbrengst door elk klooster gerven toe te kennen, net als me in de 17e eeuw al deed. Vanaf 1769 laat men echter de velden rouleren.
In 1769 heeft keyserbosch, samen met de pastoor, het volledige Grootveld, en de kartuis heeft alle andere velden. We kennen dus alleen de opbrengst van de velden die de kartuis toevielen.
In dit systeem telt het Grootveld voor twee andere velden. (24 respectievelijk 12 gerven)
In 1770 gaan Vosbergerveld en Vorderschuttersveld naar Keyserbosch en pastoor; in 1771 zijn dat Broekveld en Beringerveld. Keyserbosch en pastoor hebben dan alle velden één keer gehad, en de kartuizers twee keer.
Daarna beginnen we weer vooraan met het Grootveld voor Keyserbosch en pastoor.
We weten van deze jaren dus niet wat Keyserbosch en de pastoor met hun aandeel deden. Misschien verpachtten ze gezamenlijk, of misschien verpachtte elk zijn eigen gerven.
De reeks contracten in het archief van de kartuis stopt in 1775. Het klooster in Roermond zal in 1782 of 1783 worden opgeheven. De Heldense tienden van de kartuis worden dan ingepalmd door de koning van Pruisen en ondergebracht bij de domeinen.

 

Manier van verpachten

De verpachting vond plaats volgens de oude methode, ofwel met ”uitbranden der kaars”, ofwel met de “stokkenslag”. De eerste methode hield in dat iedereen mocht bieden, zolang een kaarsje brandde dat men had aangestoken. Pachter werd wie het laatste bod had uitgebracht voordat het vlammetje doofde. Na het uitdoven was geen bod meer mogelijk. Uiteraard mocht het kaarsje alleen uitgaan nadat het volledig verteerd was, en niet door blazen of door wind bij het openen van een deur. In de voorwaarden is altijd bepaald dat in die gevallen een nieuw kaarsje zal worden aangestoken.
Verpachting met de stokkenslag is de manier die ook nu nog gebruikt wordt bij openbare verkopen. Alleen gebruikt de notaris nu een hamer, vroeger gebeurde dat kennelijk met een stok. We moeten hier waarschijnlijk niet denken aan een willekeurige stok, maar aan het ambtssymbool van een gezagsdrager. (vgl stokje van officier)

De openbare verpachting met de stokkenslag bestond vaak uit twee fases:

1.  Eerst werd er “opgehangen en  afgeteld”. Men ging uit van een bepaald aantal malders (bij het Grootveld meestal van 230 malder) en telde vervolgens rustig omlaag. Men stopte pas als iemand “mijn” riep.
2.      De aanmijner was vervolgens verplicht om “hogen” (of “hoogsels”) te stellen. Iedere hoogsel bestond uit drie malder, twee malder rogge en één malder boekweit. Nadat de aanmijner gehoogd had mochten ook anderen hogen. Om het hogen te stimuleren kreeg de hoger twee schilling per hoogsel. Je kon dus zonder zelf pachter te worden tyoch nog een centje verdienen, als je wel hoogde maar een ander hoger bood.

We zien hier ook dat het spel alleen bedoeld was voor de grote jongens. Een keuterboertje hoefde er echt niet aan mee te doen, want een malder is ongeveer 164 liter. Elk hoogsel bedroeg dus bijna 500 liter! Bovendien had de keuterboer geen paard en kar om de tienden op te halen

Gelukkig zijn de contracten van heel veel verpachtingen van de tienden in Helden bewaard gebleven in het archief van de kartuizers. Het bevindt zich nu in het RHCL in Maastricht. Vanaf 1593 tot 1775 kunnen we vrij nauwkeurig volgen wat de opbrengst was en wie de pachters waren. Vanaf 1709 kennen we ook het verloop van de veiling, wie mee bood en wie uiteindelijk pachter werd. Voor de andere jaren hebben we geen overzicht van de volledige bieding, maar we kennen wel het eindresultaat, we kennen de pachters en hun borgen en weten hoeveel ze moeten betalen.

De verpachtingen bevatten veel persoonsgegevens en zijn dus interessant voor iedereen die aan genealogie doet en Heldense roots heeft. Door op het jaar te klikken ziet u de samenvatting van dat jaar.

 

                  1593
                  1596

 

    1621 1631     1661   1681  
            1662   1682  
        1643 1653        
      1634 1644     1674   1694
      1635     1665   1685  
      1636     1666      
      1637 1647          
      1638           1698
      1639 1649   1669      
      1640     1670   1690  

 

    1711 1721 1731 1741 1751 1761  
  1702 1712     1742 1752 1762  
  1703     1733 1743 1753 1763  
  1704 1714   1734 1744 1754 1764 1774
  1705 1715 1725 1735 1745 1755 1765  
  1706 1716 1726 1736   1756 1766  
  1707 1717 1727 1737 1747 1757    
  1708 1718 1728 1738 1748 1758    
  1709 1719 1729 1739 1749 1759 1769  
  1710 1720   trans 1730 1740 1750 1760 1770