PACHTCONTRACTEN MARIS


door Jacques Rutten.                                                            

tekst in blauw geeft links aan naar onderliggende bladzijden


MARIS
 
In 1339 geeft de hertog van Gelder twee “hoeven” grond ten noorden van het Beringerveld in leen aan Mathijs van Kessel. Mathijs is beheerder van de burcht en tegelijkertijd ambtman, d.w.z. bestuurder namens de hertog van het ambt Kessel. ("hoeve" is een oppervlaktemaat en staat ongeveer gelijk met .. … ha).
Maris was dus leengoed en zal dat blijven tot de leenverhouding in de Franse Tijd wordt afgeschaft.
Oorspronkelijk moest de leenman zijn leenheer zonodig bijstand verlenen, met raad en daad. In latere tijden bleef als enige verplichting het "verheffen" of het "verhergewaden" over. Dat gebeurde telkens als het goed overging naar een andere leenman. Die nieuwe leenman moest dan openlijk erkennen, dat hij het goed in leen had van de hertog van Gelder.
Ook als de hertog werd opgevolgd moesten alle leenmannen de nieuwe hertog als hun leenheer erkennen, ook weer door het leengoed te verhergewaden.
Het verhergewaden was een zuiver formele ceremonie. Doel was vooral om het bedrag te innen dat bij het verhergewaden moest worden betaald.
 
In de 18e eeuw werd Maris verhergewaad in 1705, 1715, 1740, 1753 en voor de laatste keer in 1786.[1]
In 1753 betaalde het klooster Mariaweyde voor het verheffen een bedrag van 67 gulden en 15 stuiver Brabants.[2] Hier zien we het grote verschil met een pacht. Bij pacht gaat het om een jaarlijks vrij hoog bedrag, terwijl het hergewaad een vrij laag bedrag is, dat slechts af en toe verschuldigd is. Ter vergelijking, de grote Heldense hoeve Hoof betaalde per jaar aan pacht 30 malder rogge, dwz afhankelijk van de graanprijs ongeveer 250 à 300 gulden.
 
Maris bleef in bezit van de familie van Kessel tot 1394. dan wordt het verkocht aan Arnold Neutken, een rijke koopman uit Roermond. De familie Neutken behoudt het goed tot eind 15e of begin 16e eeuw. Dan gaat het over naar het klooster van de elfduizend Maagden in Venlo, meestal "In gen wey", of "Mariaweyde" genoemd.
Omdat een klooster in principe een "eeuwigdurend" bestaan kan hebben, moest het een sterfelijk persoon aanwijzen, om bij de dood van die persoon Maris te verheffen. Kort na dat overlijdt moest dan weer een andere persoon worden aangewezen, aan wiens leven het leen dan weer verbonden werd. Op die manier was de hertog verzekerd van het hergewaad.
 
Kampontginning
Maris was een typische kampontginning, d.w.z. de hele boerderij bestond uit een enkel blok. Oorspronkelijk waren alle oude Heldense boerderijen kampontginningen. Om een bedrijf te stichten ging men over tot aankoop en ontginning van een enkel perceel woeste grond. Dat was groot genoeg voor het bedrijf: voor het huis met het door hagen omgrensde erf, en ook voor de akkers en de hooilanden.
Door deling bij overlijdt ontstaan op het gebied van één kamphoeve meerdere boerderijen. Die nieuwe bedrijven liggen dicht bij elkaar het wordt dan onmogelijk om de akkers van elk bedrijf in één blok te behouden. In de plaats van de kamphoeves krijgen we dan geleidelijk gehuchten van dicht bij elkaar gelegen boerderijen, met de akkers verspreid in meerdere percelen in de velden, op enige afstand van de bedrijfsgebouwen. Voorbeelden van dit soort oude gehuchten zijn Zeelen, Beringerhoek, Heuvelhoek, Egchelsehoek, Panningen, Everlo, Dorp, Stox.
Zo ontstaat het typische beeld dat Helden tot ver in de 20e eeuw kenmerkt: een groot aantal kleine en grotere gehuchten (de dorpen) aan de rand van de oude velden. Die velden lagen op de hogere gronden en er was geen huis te vinden; het waren zuivere akkergebieden, verdeeld in talloze percelen.
Aan de andere kant van de gehuchten vond men de lagere en meer drassige gronden, die veevoer en strooisel voor de stallen leverden. De boerderijen hebben binnen het gehucht wel de ruimte voor een eigen erf en een huiswei, maar de akkergrond vindt men grotendeels verder van huis, in het veld.[3]
 
Bij de grotere pachthoeves die in het bezit waren van kloosters of van adellijke families wordt het grondbezit meestal niet verdeeld, waardoor die bedrijven het karakter van kampontginning behouden. Ze zijn nog goed herkenbaar op de oorspronkelijke kadaster kaart van Helden, die net voor 1825 wordt opgemaakt. We zien op die kaart o.a. de kamphoeves Hoof en Heinenhof, Startshof, de Veegtes, Kartuisershof, Boeneshof, Gielenhof, Dekenshorst, en als mooiste voorbeeld Maris.
Vanaf de stichting in 1339 tot ver in de 19e eeuw bleef Maris, met zijn kenmerkende rechthoekvorm, de nederzetting die in Helden het verste van de kerk verwijderd was. Ze lag helemaal in de noordwestelijke hoek van het tot dan toe bewoonde gebied. Het uiterste puntje van de (Heldense) bewoonde wereld.
 
Splitsingen van grote boerderijen
Maris was binnen Helden een grote boerderij en bleef dat ook door de eeuwen heen omdat het als kloostergoed niet vererfde en dus niet werd gedeeld. Bedrijven van particulieren werden bij vererving telkens gedeeld, omdat ieder kind recht had op een deel van de vaste goederen. Een boerenbedrijf bleef meestal slechts gedurende enkele generaties groot; daarna loste het op in kleinere bedrijven, die op hun beurt, als het de eigenaar goed ging, weer konden uitgroeien.
Adellijke goederen en kloostergoederen behielden meestal hun oorspronkelijke omvang.
 
Toch werden ook adellijke hoeves en kloosterboerderijen vanaf 1600 vaak gesplitst, om de opbrengst te verhogen. Als men van één bedrijf er twee kan maken, levert dat meer pacht op.
We zien het gebeuren bij alle grote pachtgoederen in Helden. De leengoederen Hoof en Dekenshorst bestonden oorspronkelijk ook allebei uit één enkele grote boerderij. Ze werden allebei gesplitst toen de landbouwproductie geleidelijk toenam. De eigenaar (de leenman!!) maakte er twee bedrijven van om daardoor meer pachtopbrengst te verkrijgen. Voor de leenheer veranderde er niets: beide boerderijen bleven samen één enkel leengoed. De leenman hoefde voor de splitsing geen toestemming van de leenheer te vragen. Extra voordeel voor hem was, dat ondanks de grotere pachtinkomsten, hij maar één hergewaad hoefde te betalen.
 
Eerste splitsing van Maris in 1627
Veel bedrijfsplitsingen vinden plaats in het begin van de 17e eeuw. Ook Mariaweyde probeert meer inkomsten uit de goederen te halen, door Maris te splitsen.
In 1627 wordt een pachtcontract opgesteld voor een "neuy goet beneven haeren alden hoeff Groot Maeris". Pachter van dit nieuwe goed is Aert Janssen van Aesden, gehuwd met Catelijne. Het contract wordt aangegaan voor 12 jaar. De pachtvoorwaarden beginnen met: "Inden eersten sall dat convent laeten bouwen een heus (=huis), gelijck een bouman daerin woenen can. Inghelicken oock een scheur ende eenen schop, een backoven, een pudt". De pachter moet wel helpen bij de bouw door hout en leem aan te voeren. Ook moet hij"helpen leymen ende tuynen aen die scheur en schop en oven en put". Hij moet dus helpen bij het opvullen van de vakwerkmuren. Het geraamte van balken wordt door vaklieden opgezet, maar Aert is handig genoeg om de wilgenhouten stokken tussen de balken aan te brengen en daar dan twijgen doorheen te vlechten. Over dat vlechtwerk moest hij vervolgens een pap van leem en stro smeren. Om het nieuwe bedrijf op te starten krijgt Aert een aantal voordelige regelingen. Zie daarvoor het pachtcontract van 1627. het nieuwe bedrijf werd gebouwd op enige afstand van het bestaande bedrijf. Daarom was er een eigen oven en een eigen put.
 
Deze splitsing hield geen stand, waarschijnlijk vanwege de rampjaren die vanaf 1632 over Helden kwamen, als gevolg van de Maasveldtocht van Frederik Hendrik. De hele streek werd gedurende lange tijd fourageergebied voor het Staatse leger. Alle dorpen in de omtrek werden leeggeplunderd en er heerste grote onveiligheid. In Helden bleven veel akkers onbewerkt, omdat men zich niet meer in het open veld durfde te wagen.
 
We weten niet precies hoe de afsplitsing geregeld was, zelfs niet waar huis, schuur en schop precies stonden. Waarschijnlijk omvatte de nieuwe boerderij de gronden die het dichtste bij de Boschstraat lagen, vlak bij de buurtschap de Hoven. Daar zal ook wel het nieuwe gebouw gestaan hebben.
 
Het pachtcontract van 4 februari 1639 van de Ouden Hof maakt duidelijk dat de nieuwe hoeve in die kwade jaren is opgegeven. Het is niet onmogelijk dat ook de Ouden Hof enige tijd onbeakkerd is  gebleven. Lenart van Loen, die in 1639 pachter wordt van Maris moet "het landt dat nu ledigh ligt, mit de nieue erve, soe veel als het geschieden kan allenskens boubaer maken". De splitsing van 1627 heeft de rampjaren dus niet overleefd.
 
Definitieve splitsing in 1715
Pas in 1715 wordt Maris opnieuw, en nu definitief gesplitst. Waarschijnlijk is de directe aanleiding een brand, die het oude Groot Maris in de as had gelegd.[4] In 1715 wordt de oude boerderij herbouwd en van die gelegenheid wordt gebruik gemaakt om meteen een tweede hoeve te stichten. De nieuwe hoeve ligt tegenover de oude hof zodat de put en de oven voor gezamenlijk gebruik kunnen dienen. Ook de moestuin kan in tweeen worden opgedeeld en door beide gezinnen gebruikt.
De herbouw van de oude hoeve kost ruim 730 pattacons, de oprichting van de nieuwe hoeve komt het klooster op 395 pattacons te staan. Totaal dus 1125 pattacons. Die som wordt gelijk gesteld aan 4425 gulden Cleefs. De Cleefse gulden was de gangbare munt in Helden.
 
Het grondbezit wordt in 1715 in twee gelijke parten opgedeeld. Het klooster spreekt voortaan van "den Ouden Hof" en van "den Nieuwen Hof". Er ontstaan twee bedrijven, met allebei exact dezelfde omvang.
Hoe die splitsing van de landerijen in zijn werk ging is vastgelegd in de kloosteradministratie. Eerst werd een "denombrement", d.w.z. een inventarisatie van de goederen, gemaakt. Hieronder volgt de volledige tekst van dit denombrement:
 
Denumbrement van Maris hoff tot Helden
 
't ghetal der morgentaele van den hoff genoemt Groot Maris, gelegen int Ampt
van Kessel in 't Overquartier van Gelderlandt tot Helden
 
                                                                                  morgen            roeden
1.   den boomgaert met de huysplaets is groot                   10½ morg.     16
2.   noch een kleyn weyken gelegen tusschen 't
groot velt ende het bosken is groot                                  ½               34
3.   noch een wey ende dat bosken is groot 3 morgen         3½               27
  1. noch een wey affgegraeven van de heyde tot
weylandt gemaeckt, is groot 7 morgen ½ ses roy           7½                 6
  1. 't Groot velt bestaet in morgentaelen 70 morgen
67 rooeyen                                                                   70                  67
 
dese bovengemelte landerijen sijn gelegen van
een sijde naer de peel, te weten den hoff plaets
met den boomgaert van de westsijde aen de heyde,
van de ander sijde gelegen bij de hoeven genoemt
Kleyn Maris.
 
  1. noch een stuck landt genaemt den hoefslagh[5]
gelegen bij de kercke van Helden, is groot 12 m         12                  --
                                                                                  ________________
104                                   151
Verclaerende den ondergeschrevene als bevolmaghtighde van Priorinne ende
conventualen des cloosters Canonickessen Regulieren de Weyde tot Venlo, dat
alle het gheene voors[chreven] volgens sijne beste kennisse, die hij daervan is
hebbende, alsoo waerachtich te sijn. Ende dat onder 't voors[chreven] leengoedt
sijns weetens geen gewinnen, noch onderleenen ofte eenige pachten gehooren, ende
dat hetselve noch is in sijn geheel ende onbeswaert.
Ende heeft des ter oirconde dese onderteeckent tot Venlo, den 30e July 1715. Was onderteeckent: Boulestay, Can[unnik] Reg[ulier], vice-rector in 't Weyde Clooster.
 
Op de achterkant van het denumbrement vinden we de verdeling:
Den hoff Maris tot Helden begrijpt in bouwlandt ongeveer                    54 morgen
Item noch in bouwlandt dat in paght was uytgegeven                               8 morgen
                                                                                                                62 morgen
item in vogelwey of misluchte plantasie                                                     9 morgen
dus resteerender noch drie morgen die beplant sullen blijven.
Item in aengegrave heyde                                                              8 morgen
                                                                                  't samen           79 morgen
 
in goet bouwlandt                62 morgen
in sleght bouwlandt             17 morgen
 
waer van dat iederen hoff sal hebben
in gebouwt landt                                                  31    morgen
in sleght landt                                                        8½ morgen
ergo iederen hof in goet en sleght landt              39½ morgen
 
in weylandt                                                 26 morgen
in hoefslagh                                                12 morgen
                                            t samen            38 morgen
 
waervan de helft aen iederen hoff                       18½ morgen
 
U ziet: alles werd keurig en eerlijk gedeeld. De deling van weiland en hoefslag, met als uitkomst 18½ duidt er waarschijnlijk op dat sommige maten zijn afgerond.
 
Elke hoeve heeft dus in totaal een oppervlakte van 58 morgen. Het zijn nog steeds heel grote bedrijven in het Helden van 1715. Die 58 morgen maken in ons moderne stelsel ongeveer 18,5 hectare.[6]
 
De pachtcontracten
Van de administratie die het klooster voerde zijn gelukkig een flink aantal pachtcontracten van Maris bewaard gebleven. Het zijn interessante stukken die soms een inkijk bieden in de Heldense geschiedenis, maar die vooral een goede kijk geven op het boerenbedrijf in vroeger eeuwen. Tegelijkertijd leren we er de namen van enkele pachters door kennen.
 
Het oudste pachtcontract van Maris is meteen het oudste contract van een Heldens bedrijf. Het dateert uit 1403, toen de familie Neutken bezitter van Maris was. Het is waarschijnlijk door de familie Neutken aan Mariaweyde doorgegeven om te tonen wat de rechten van pachter en verpachter vanouds waren. Het is korter dan de latere contracten, maar we vinden er toch al veel gegevens.
 
Hieronder volgt een overzicht van alle pachtcontracten die we van Maris hebben.
 
Jaar van                       pachter en vrouw                     looptijd             welke hoeve     bijzonderheden
ingaan                                                 contract
           
1403                 Hencken van Marys     16 jaar              Groot Maris      oudste contract van Helden
                        X Congart                                                                   verpachter: Neutken
 
1570                 Goert van de Venne      16 jaar              Groot Maris      verpachter voor alle verdere
                        X Trijnen                                                                     contracten: Mariaweyde
 
1579                 Dirck van de Venne      8 jaar               Groot Maris
                        X Anna
 
1627                 Aerdt Janssen v Aesden           12 jaar              Nieuw Marishof  eerste splitsing
                        X Catelijne                  
 
1639                 Lenart van Loen           6 jaar               Groot Maris      splitsing ongedaan gemaakt
X Itgen Joesten
 
1644                 Jan Tonis X Mett          6 jaar               Groot Maris      gaat in Pasen 1645
 
1715                 Claes Heynen               6 jaar               Nieuwenhof      zie "splitsing"
                        X Jenneke Peters
 
1715                 Ghiel Janssen X Marie  6 jaar               Oudenhof         zie "splitsing"
 
1760                 Willem Willemsen         3 jaar               Nieuwenhof
                        X Gertruydt Hendricks
 
1780                 geen naam ingevuld      6 jaar               Nieuwenhof      Concept. Geen namen
 
Kenmerkend voor Maris is dat het allemaal zuivere halfwincontracten zijn. Dit houdt in dat pachter en klooster de opbrengst van de akkers en die van het vee samen delen, maar ook dat ze samen opkomen voor de investering. Elke partij levert de helft van het vee en de helft van het zaaigoed; en ontvangt de helft van de opbrengst. Het vee wordt van de gezamenlijke oogst onderhouden, en voor gezamenlijke rekening verkocht, of het wordt eerlijk gedeeld.
 
Tegenover de inbreng van de akker door het klooster stelt de pachter zijn bedrijfskennis en vooral de arbeidskracht van hemzelf en die van zijn gezin. Alles wat buiten de akker en het vee staat wordt apart verrekend. Zo wordt voor het huis en voor het erf huur berekend. Ook voor de helft van de melkopbrengst die het klooster toekomt moet de pachter betalen. De melk wordt om praktische redenen niet gedeeld. Voor woonhuis en erf betaalt de pachter een vast bedrag in geld en in natura: eieren, boter, hoenders, ganzen. Ook brengt hij elk jaar enkele karren "swarten turf" naar het klooster.
 
Alle contracten worden namens het klooster aangegaan door de "mater en procuraterse", d.w.z. door moederoverste en door de econome. Meestal worden ze daarbij geassisteerd door de eerwaarde rector. De rector is ook de persoon die namens het klooster de boerderij bezoekt, om te zien of alles volgens afspraak verloopt. Hij is ook degene die in geval van hagelslag of bij inkwartiering van militairen naar Helden komt, om samen met andere deskundigen de schade te bepalen. Voor al dit werk wordt de rector ook beloond met een "nieuwjaar", ter waarde van een pattacon. Bovendien mag hij elk jaar de vetste hamel (gecastreerde bok) kiezen. Die hamel moet nog ongeschoren zijn. Wol is immers ook geld waard!
 
Landbouwkundige zaken
De meeste informatie over de landbouw zoals die eeuwen geleden in Helden bedreven werd vinden we in pachtcontracten en in de gegevens over de tienden.
Het vee werd vooral gehouden voor de noodzakelijke mest. Op de zandgronden was akkerbouw niet mogelijk zonder goede bemesting. We zien dan ook dat voor Maris in alle contracten bepaald wordt hoeveel vee er gehouden moet worden. Dertig stuks of meer. Voor Heldense begrippen is dat enorm veel. Typisch is dat inde vroege contracten nog geen paarden worden genoemd. Alle werk wordt nog met behulp van ossen verricht.
Om de mestproductie maximaal te maken stond het vee gedurende het hele jaar, en zeker 's nachts, op stal. De bekende potstal, waar regelmatig afgemaaide heide of stro werd gestrooid, zodat er een steeds dikkere laag humus gemengd met mest werd gevormd. Hoe dikker die laag, hoe rijker de boer.
 
Naast de mestproductie was ook verkoop van vee voor de vleesproductie van belang. In alle contracten wordt er over gesproken. Waarschijnlijk bestond er veehandel in de richting van de Vlaamse en Hollandse steden. Mestvee werd "opten tuier" gezet, d.w.z. het werd met een ketting aan een paaltje bevestigd en kon dan een beperkt stukje groenvoer afgrazen. De volgende dag werd het paaltje enkele meters verder geplaatst. Op die manier kon de boer er voor zorgen dat elk dier de juiste hoeveelheid voer kreeg.
 
De schapenhouderij stond in het teken van wol- en vleesproductie. Mest zal ook een rol hebben gespeeld, maar was toch minder belangrijk dan bij het rundvee.
We zien dat er minstens 200 schapen worden gehouden. Na de splitsing wordt dat 300, voor elke hoeve 150. Elke pachter brengt er dan 75 in en telkens doet het klooster er ook 75. De pachter mag een beperkt aantal schapen voor zich zelf alleen houden, maar ook weer niet te veel. Op elke vijfentwintig schapen in de gezamenlijke kudde mag hij er vier extra houden. Gaat hij dit aantal te boven dan mag het klooster de boventallige schapen in beslag nemen.
 
Ieder jaar wordt de wol verkocht, en ieder jaar zal ook wel een behoorlijk aantal schapen zijn verkocht, hoewel daar in de contracten geen gegevens over zijn te vinden.
Waar gaan de verkochte schapen naar toe? In "Die al wil koopen, wat hij ziet ...." vertellen Jan Derix en Sjef Verlinden hoe sinds de Franse Tijd vanuit Noord-Limburg een grote schapenhandel via Vlaanderen naar Parijs ontstaat. Uit allerlei Heldense archiefgegevens van de 17e eeuw blijkt ook toen al schapenhandel naar Vlaanderen bestaat. Een aantal Heldenaren heeft zich blijvend in Vlaanderen gevestigd, nadat ze er via de schapenhandel zijn beland. Heldenaren hebben soms ook echtgenotes uit Belgisch Brabant of uit Vlaanderen.[7]
Ook het Heldense overlijdtsregister bewijst dat Vlaanderen een veelgezochte bestemming was vanuit Helden. We lezen er geregeld "obiit in Flandria", overleden in Vlaanderen.[8]
 
De schapen van Maris zullen waarschijnlijk ook voor een groot deel de weg naar Vlaanderen, en van daaruit misschien verder naar Parijs, hebben gevonden.
Daarnaast bestond er natuurlijk ook handel voor de meer regionale markt.
 
Economische problemen
In het denumbrement van 1715 hebben we gezien dat bepaalde gedeeltes van Maris als "slechte akker" te boek staan. Was Maris naar de oude Heldense norm nu een goed of een matig bedrijf?? Ging het pachter en verpachter voor de wind?
 
In 1767 stelt de rector een stuk op over de economische waarde die Maris heeft voor Mariaweyde.[9] Die waarde blijkt zeer negatief te zijn! Een erg onverwacht maar wel interessant antwoord op deze vraag.
Maris was volgens de rector eeuwenlang een van de beste boerenbedrijven van Helden geweest, winstgevend zowel voor de pachter als voor het klooster. En nu in 1767 is het een sterk verlieslatende zaak geworden, vooral voor het klooster. Voor de pachter viel het misschien nog mee, maar het klooster legde er, volgens de berekening van de rector, grote sommen op toe.
De rector geeft ook de twee oorzaken voor de achteruitgang van Maris:
 
A. De zware grondbelasting
In Helden zat men in 1767 nog volop in de moeilijke nasleep van de Zevenjarige Oorlog, die van 1756 tot 1763 had gewoed. De gemeente had enorme schulden moeten maken, en om die te kunnen financieren werd zeer hoge grondbelasting geheven.
In die tijd werd de grondbelasting aan huis opgehaald door de schatheffer. Hij kwam een aantal keren per jaar bij alle grondeigenaren aan de deur en eiste dan een vaststaand bedrag, dat afhankelijk was van oppervlakte en kwaliteit van de grond. Als de gemeente veel geld nodig had kwam de schatheffer vaker aankloppen, en iedere keer moest dat vaste bedrag worden betaald.
In "normale" jaren kwam hij meestal vijf of zes keer langs voor de "schat". Maar in de kwade jaren tijdens en na de Zevenjarige Oorlog liep dat op tot zelfs achttien keer in 1758!! Maris betaalde in de 18e eeuw bij elke rondgang van de schatheffer 26 gulden en 13 stuivers.[10].
In het jaar 1758 werd door het klooster dus 479 gulden en 14 stuivers betaald, tegenover ongeveer 150 gulden in normale jaren. Ruim driehonderd gulden extrakosten, volledig voor rekening van het klooster, want de grondbelasting stond tot last van de eigenaar.
 
De rector maakt de rekening op over de afgelopen tien jaar. Hij komt dan gemiddeld aan de volgende onkosten:
1. grondbelasting per jaar                                                                     450 – 5 – 1
2. Klein onderhoud gebouwen,                                                               20 – 0 – 0
3. Diverse kosten zoals inkwartiering, dorsloon                                        40 - 0  - 0
4. Renteverlies op het geïnvesteerde kapitaal                                        217 – 0 – 0
            Totale uitgaven, inclusief renteverlies                                        727.-.5. -.1
 
Het kapitaal dat geïnvesteerd is betreft niet de grond maar alleen de uitgaven voor de oprichting van de gebouwen. In 1715 werden twee boerderijen gebouwd. De bouwkosten bedroegen toen 1125 pattacons. In 1763 werd ruim 1000 gulden Cleefs betaald i.v.m. herbouw nadat een van de boerderijen was afgebrand. In totaal waren de bouwkosten dus 5425 gulden Cleefs. De rector gaat uit van een rente van 4% en komt dus op een renteverlies van 217 gulden.
 
Tegenover die kosten staan natuurlijk ook inkomsten. Ook daarvoor gaat de rector uit van de gemiddelde opbrengst over de afgelopen tien jaar. Het klooster kreeg jaarlijks de volgende opbrengst, nog steeds volgens de rector:
1. Rogge                                  20½ malder à 10 gulden                        205 gulden
2. Boekweit                             16½ malder à 8 gulden                          124 gulden*
3. Jaarlijkse verkoop van wol                                                                 75 gulden
4. Opbrengst beesten                                                                             43 gulden
            Totale inkomsten voor het klooster                                            447 gulden
*dit is de uitkomst van de rector. Ik bereken hier 132 gulden.
 
Het negatieve resultaat is 280 gulden, 5 stuiver en 1 duit, in Cleefs geld. Zonder de extreme grondlasten zou het resultaat licht positief zijn geweest. Vanwege die zo hoog gestegen grondlasten had het klooster de pachters al aangeboden dat ze geen pacht hoefden te betalen als ze de schat betaalden. Maar die pachters rekenden natuurlijk ook!
 
Merkwaardig is dat boerderijen van het klooster in Bree en in Blerick wel positieve resultaten geven. Maar die hadden dan ook geen brand gehad. De hele winst die ze in Bree en in Blerick maken valt weg tegen het verlies op Maris.
 
B. De verdroging
In de bovenstaande kosten zijn de grondlasten, de "schat" doorslaggevend, maar er is ook duidelijk achteruitgang aan de inkomstenkant. De verklaring daarvoor beschrijft de rector uitvoerig: vroeger waren "de rontom liggende peelen noch niet uytgeturft en het grondwaeter niet soo diep als tegenwordig afgetapt", waardoor "de landerijen, bemdens en weyden de noodige vochtigheyd beter conserveerden, en aldus overvloedige fouragie voortsbragten, waermede de beesten weelderiger onderhouden, meerdere misting bijbragten, om alle de landerijen te konnen cultiveeren".                                    
Die gunstige situatie had honderden jaren bestaan. Maar rond 1750 beginnen Helden en Meijel de de Molenpeel, westelijk van Maris, te gebruiken voor de turfwinning. Kennelijk heeft dat erg nadelige gevolgen voor het boerenbedrijf. De rector schrijft: "nu in tegendeel sijn de voorschreven hoven mede van de slegsten onder Helden, en men voorsiet dat deselve van tijd tot tijd slegter en meer steriler sullen worden, doordien van jaer tot jaer de peelen meer uytgeturft, het grondwaeter meer sakt, soodat de weydens verbranden, het vee geen onderhoudt heeft en ruym een derdendeel der landerijen reets ongebouwt blijven liggen."
 
Een zeer triest beeld. Door de (tijdelijk) hoge grondbelasting, en door de steeds toenemende en blijvende verdroging was er niets meer te verdienen.
 
Marishoven en de diensten
We zagen al dat de gemeente Helden enorme schulden moest maken i.v.m. de Zevenjarige Oorlog. De ingekwartierde troepen eisten maaltijden op voor manschappen en paarden. Ook moest de gemeente heel vaak mannen leveren om te "pionnieren" d.w.z. om allerlei graafwerk te verrichten. Maar vooral moesten door Heldenaren talloze vrachten worden vervoerd voor het leger, naar allerlei soms veraf gelegen plaatsen. Daarvoor werden mannen met paard en kar opgeëist, soms voor lange en niet ongevaarlijke reizen. Om iedereen in het dorp eerlijk en gelijk te behandelen werden door de gemeente voor die diensten vaste vergoedingen gegeven. Daardoor betaalde iemand die zelf niet hoefde te dienen toch mee en werd de ellende dus eerlijk gedeeld.
 
De Staten van het Overkwartier, (een soort Provinciale Staten) bepalen op 24 februari 1759 dat de gemeenten geen vergoedingen meer mogen geven voor deze oorlogsdiensten. Men vreest namelijk dat ze daardoor de belasting aan de landsoverheid niet meer kunnen betalen. En die inkomsten mogen natuurlijk niet wegvallen!
 
In Helden besluiten de gezamenlijke inwoners op een "geërfdendag" dat Helden die vergoedingen wel zal blijven uitbetalen. Men heft daarvoor extra belastingen, door vaker dan normaal de "schat" op te halen. Daarnaast steekt de gemeente zich diep in de schulden.[11]
 
Ook de pachters van Maris moeten i.v.m. de diensten zeer vaak op reis om legerspullen te vervoeren. Omdat ze "halfwin" zijn krijgen ze persoonlijk ook maar de helft van de vergoeding, de andere helft wordt verrekend met het klooster.
Hieronder de "staeth van diensten gepraesteert door de wede Aert Janssen ten behoeve van de soogenaemte Maris onder Helden". De diensten zijn verricht door Joannes, de zoon van de weduwe Janssen en tevens de volgende pachter van Oud Maris.
 
1759
            datum en reisdoel                                 dagen               vergoeding in Holl munt
                                                                                              gl         st         duit      
            den 25 January naer Mierlo                   2                      3          2          6
            15 february naer Ruremunde                3                      4          13        9
            10 meert naer Blitterswijck                   2                      3          2          6
            20 dito naer Wesel                               3                      4          13        9
            29 april naer Wesel                              4                      6          5          0
            5 mey   naer Weert                               2                      3          2          6
            10 dito naer Arcen                               4                      6          5          0
            11 juny naer Wesel                               7                      10        18        9
            11 july naer Wesel                                4                      6          5          0
            30 dito naer Halteren                            11                    17        3          9
            6 september naer Geldern                     2                      3          2          6
            11 november naer Ruremunde              1                      1          11        3
            7 december naer Wesel                                    7                      10        18        9
                                                                       ___________________________
Totaal                                                  52                    81        5          0
 
In 1760 is Joannes 39 dagen van huis ivm diensten en in 1761 weer 42½ dag. In die jaren gaan de tochten weer naar veel al genoemde plaatsen, maar daarnaast ook naar Neuss en naar Düsseldorf. U ziet, ook in oude tijden kwamen de Heldenaren nog wel eens ergens, al waren het zeker geen vacantiereisjes!
 
De eigenaren vanaf de Franse tijd
Door de Franse wetten wordt het systeem van de leengoederen afgeschaft. Ze worden meestal volledig eigendom van de laatste leenman. Zo gaat het in Helden o.a. met Hoof en met Dekenshorst.
Maar in het geval van Maris zien we een ander verloop. Omdat Maris toebehoort aan het klooster Mariaweide wordt het door de Franse staat in beslag genomen ondergebracht bij de domeinen.[12]
 
In 1812 wordt het door de domeinen verkocht aan notaris Lepine in het Duitse Meurs. Het goed komt dus weer in particuliere handen.            De verkoop geschiedt openbaar en in gedeeltes. Niet alle gronden van Maris komen in handen van Lepine. Diverse percelen worden door anderen gekocht, o.a. door Petrus Wilms, die als pachter op de hoeve Hoof in Everlo woont.
Notaris Lepine blijft maar eigenaar tot 1816. Op twee december van dat jaar wordt Maris, het zijn dan twee boerderijen van elk ongeveer vijf hectare groot, verkocht aan Jan Wilms, zoon van Petrus Wilms en Aldegonda Jeucken. Dezelfde Petrus Wilms die in 1812 een aantal percelen van Maris had aangekocht.
 
Bij de aankoop door Jan in 1816 hoort een apart verhaal, dat tot de huidige dag binnen de familie Wilms wordt overgeleverd. Volgens dat verhaal had Jan de opdracht om Maris aan te kopen namens de familie, dus niet voor zichzelf. Omdat vader Wilms nog leefde was de boedel nog niet gedeeld en Jan was op pad gestuurd om te kopen namens zijn vader. Hij zou naar Parijs zijn gereisd om de koop af te handelen. Daar had Jan de koop op zijn eigen naam laten zetten. Pas later bij de deling in 1833 ontdekten de broers en zussen dat Maris niet op naam van hun vader, maar op naam van Jan stond.
 
De notariële aktes en de grondbelasting van Helden maken duidelijk dat deze overlevering niet helemaal met de waarheid strookt. Voor de koop reist Jan niet naar Parijs, maar naar Venlo. Daar koopt hij het goed Maris van de gevolmachtigde van Lepine, voor een bedrag van 3.000 gulden. Die akte is in Venlo opgemaakt door notaris Lom de Berg. Ze is in het Frans gesteld en misschien is daardoor het verhaal over het uitstapje naar Parijs ontstaan. In de koopakte gaat het om "deux petites fermes", twee kleine boerderijen.
Volgens het register van de grondbelasting betaalt Jan Wilms vanaf 1816 grondbelasting van heel Maris. Hij heeft dan de gronden die zijn vader kocht ook in eigendom.
 
Jan Wilms sterft op 30 september 1859 in de leeftijd van 79 jaar. Merkwaardig feit: zijn vrouw, Hendrina Willemsen sterft op diezelfde dag, 71 jaar oud. Ongeluk? Een besmettelijke ziekte? Toeval? Hendrina sterft als laatste, want in haar overlijdtsakte is ze "weduwe van Joannes Wilms".
 
Als we de memories van successie van Jan en Hendrina bekijken zien we dat ze bij hun overlijdt 51.83.50 ha bezitten aan akker, weide, bos en heigrond. Zij hebben dus goed geboerd op Maris.
 
 
Brunssum, juni 2009

 

[1] Zie Flokstra: "Register op de leenaktenboeken van het Pruisisch Overkwartier van Gelder 1713 – 1794", Maastricht 1991.
[2] Archief Mariaweyde, inv nr 476
[3] In Helden kende men in vroeger tijd 5 "velden": 1. het grote veld  2. het Loo- en Vosbergerveld  3 het (grote en kleine) Beringerveld  4 het Broekveld of Onderseveld en 5 het Vurdelschot (tussen Heuvelhoek, Zeelen en Everlo)
[4] Arch Mariaweyde, inv nr 479
[5] Hoefslag is particulier hooiland, waar gedurende de herfst- en wintermaanden ook dieren van anderen mogen weiden. De genoemde hoefslag hoort oorspronkelijk niet bij Maris.
[6] In Helden bestond een morgen uit 150 roeden, elk van ongeveer 21,22 m2. Een morgen was ongeveer 3193 m2.
[7] Zie Henersken 1630 (bron); zie vrouw van Seelen (naam en bron)
[8] b.v.  2-4-1696 obiit Petrus Coumans in Flandria; 21-3-1706 obiit Henricus Gielen in Vlaanderen;  17-9-1711 Godefridus Verstappen in Flandria (??); 24-5-1722 Gisbertus Neessen obijt in Flandria; 20-8-1730 obiit Petrus Zeelen tot Oudenborgh in Vlaanderen; 6-2-1736 obiit Jan Janssen in Oostkerke in Flandern.
[9] RAL; Mariaweide, inv nr 479
[10] Ter vergelijking: voor Hoof en Heinenhof samen is de schat 28 gulden; Dekenshorst betaalt 23 gulden, Gasthuishof 19 gulden, Karhuisershof 11 gulden. De rijke Heldense particuliere grondeigenaren zitten tussen 10 en 15 gulden.
[11] Over dit besluit ontstaat een langdurig proces tussen Helden en de “buytengeërfden”, de elders wonende eigenaren van Heldense hoeves. Uiteindelijk wordt Helden in het gelijk gesteld.
[12] Venlo werd al in 1795 ingelijfd bij Frankrijk. Daarom kreeg Venlo volop te maken met de antikerkelijke politiek van de Franse staat. De kloosters werden er opgeheven en hun goederen werden geconfiskeerd. Het Land van Kessel werd pas ingelijfd in 1801 en had daardoor veel minder te lijden van de kerkvervolging.