|
- MARIS
-
- In 1339
geeft de hertog van Gelder twee “hoeven” grond ten noorden van het
Beringerveld in leen aan Mathijs van Kessel. Mathijs is beheerder van de
burcht en tegelijkertijd ambtman, d.w.z. bestuurder namens de hertog van
het ambt Kessel. ("hoeve" is een oppervlaktemaat en staat ongeveer
gelijk met .. … ha).
- Maris
was dus leengoed en zal dat blijven tot de leenverhouding in de Franse
Tijd wordt afgeschaft.
-
Oorspronkelijk moest de leenman zijn leenheer zonodig bijstand verlenen,
met raad en daad. In latere tijden bleef als enige verplichting het "verheffen"
of het "verhergewaden" over. Dat gebeurde telkens als het goed overging
naar een andere leenman. Die nieuwe leenman moest dan openlijk erkennen,
dat hij het goed in leen had van de hertog van Gelder.
- Ook als
de hertog werd opgevolgd moesten alle leenmannen de nieuwe hertog als
hun leenheer erkennen, ook weer door het leengoed te verhergewaden.
- Het
verhergewaden was een zuiver formele ceremonie. Doel was vooral om het
bedrag te innen dat bij het verhergewaden moest worden betaald.
-
- In de 18e
eeuw werd Maris verhergewaad in 1705, 1715, 1740, 1753 en voor de
laatste keer in 1786.[1]
- In 1753
betaalde het klooster Mariaweyde voor het verheffen een bedrag van 67
gulden en 15 stuiver Brabants.[2]
Hier zien we het grote verschil met een pacht. Bij pacht gaat het om een
jaarlijks vrij hoog bedrag, terwijl het hergewaad een vrij laag bedrag
is, dat slechts af en toe verschuldigd is. Ter vergelijking, de grote
Heldense hoeve Hoof betaalde per jaar aan pacht 30 malder rogge, dwz
afhankelijk van de graanprijs ongeveer 250 à 300 gulden.
-
- Maris
bleef in bezit van de familie van Kessel tot 1394. dan wordt het
verkocht aan Arnold Neutken, een rijke koopman uit Roermond. De familie
Neutken behoudt het goed tot eind 15e of begin 16e
eeuw. Dan gaat het over naar het klooster van de elfduizend Maagden in
Venlo, meestal "In gen wey", of "Mariaweyde" genoemd.
- Omdat
een klooster in principe een "eeuwigdurend" bestaan kan hebben, moest
het een sterfelijk persoon aanwijzen, om bij de dood van die persoon
Maris te verheffen. Kort na dat overlijdt moest dan weer een andere
persoon worden aangewezen, aan wiens leven het leen dan weer verbonden
werd. Op die manier was de hertog verzekerd van het hergewaad.
-
-
Kampontginning
- Maris
was een typische kampontginning, d.w.z. de hele boerderij bestond uit
een enkel blok. Oorspronkelijk waren alle oude Heldense boerderijen
kampontginningen. Om een bedrijf te stichten ging men over tot aankoop
en ontginning van een enkel perceel woeste grond. Dat was groot genoeg
voor het bedrijf: voor het huis met het door hagen omgrensde erf, en ook
voor de akkers en de hooilanden.
- Door
deling bij overlijdt ontstaan op het gebied van één kamphoeve meerdere
boerderijen. Die nieuwe bedrijven liggen dicht bij elkaar het wordt dan
onmogelijk om de akkers van elk bedrijf in één blok te behouden. In de
plaats van de kamphoeves krijgen we dan geleidelijk gehuchten van dicht
bij elkaar gelegen boerderijen, met de akkers verspreid in meerdere
percelen in de velden, op enige afstand van de bedrijfsgebouwen.
Voorbeelden van dit soort oude gehuchten zijn Zeelen, Beringerhoek,
Heuvelhoek, Egchelsehoek, Panningen, Everlo, Dorp, Stox.
- Zo
ontstaat het typische beeld dat Helden tot ver in de 20e eeuw
kenmerkt: een groot aantal kleine en grotere gehuchten (de dorpen) aan
de rand van de oude velden. Die velden lagen op de hogere gronden en er
was geen huis te vinden; het waren zuivere akkergebieden, verdeeld in
talloze percelen.
- Aan de
andere kant van de gehuchten vond men de lagere en meer drassige
gronden, die veevoer en strooisel voor de stallen leverden. De
boerderijen hebben binnen het gehucht wel de ruimte voor een eigen erf
en een huiswei, maar de akkergrond vindt men grotendeels verder van
huis, in het veld.[3]
-
- Bij de
grotere pachthoeves die in het bezit waren van kloosters of van
adellijke families wordt het grondbezit meestal niet verdeeld, waardoor
die bedrijven het karakter van kampontginning behouden. Ze zijn nog goed
herkenbaar op de oorspronkelijke kadaster kaart van Helden, die net voor
1825 wordt opgemaakt. We zien op die kaart o.a. de kamphoeves Hoof en
Heinenhof, Startshof, de Veegtes, Kartuisershof, Boeneshof, Gielenhof,
Dekenshorst, en als mooiste voorbeeld Maris.
- Vanaf de
stichting in 1339 tot ver in de 19e eeuw bleef Maris, met
zijn kenmerkende rechthoekvorm, de nederzetting die in Helden het verste
van de kerk verwijderd was. Ze lag helemaal in de noordwestelijke hoek
van het tot dan toe bewoonde gebied. Het uiterste puntje van de
(Heldense) bewoonde wereld.
-
-
Splitsingen van grote boerderijen
- Maris
was binnen Helden een grote boerderij en bleef dat ook door de eeuwen
heen omdat het als kloostergoed niet vererfde en dus niet werd gedeeld.
Bedrijven van particulieren werden bij vererving telkens gedeeld, omdat
ieder kind recht had op een deel van de vaste goederen. Een
boerenbedrijf bleef meestal slechts gedurende enkele generaties groot;
daarna loste het op in kleinere bedrijven, die op hun beurt, als het de
eigenaar goed ging, weer konden uitgroeien.
-
Adellijke goederen en kloostergoederen behielden meestal hun
oorspronkelijke omvang.
-
- Toch
werden ook adellijke hoeves en kloosterboerderijen vanaf 1600 vaak
gesplitst, om de opbrengst te verhogen. Als men van één bedrijf er twee
kan maken, levert dat meer pacht op.
- We zien
het gebeuren bij alle grote pachtgoederen in Helden. De leengoederen
Hoof en Dekenshorst bestonden oorspronkelijk ook allebei uit één enkele
grote boerderij. Ze werden allebei gesplitst toen de landbouwproductie
geleidelijk toenam. De eigenaar (de leenman!!) maakte er twee bedrijven
van om daardoor meer pachtopbrengst te verkrijgen. Voor de leenheer
veranderde er niets: beide boerderijen bleven samen één enkel leengoed.
De leenman hoefde voor de splitsing geen toestemming van de leenheer te
vragen. Extra voordeel voor hem was, dat ondanks de grotere
pachtinkomsten, hij maar één hergewaad hoefde te betalen.
-
- Eerste
splitsing van Maris in 1627
- Veel
bedrijfsplitsingen vinden plaats in het begin van de 17e
eeuw. Ook Mariaweyde probeert meer inkomsten uit de goederen te halen,
door Maris te splitsen.
- In 1627
wordt een pachtcontract opgesteld voor een "neuy goet beneven haeren
alden hoeff Groot Maeris". Pachter van dit nieuwe goed is Aert Janssen
van Aesden, gehuwd met Catelijne. Het contract wordt aangegaan voor 12
jaar. De pachtvoorwaarden beginnen met: "Inden eersten sall dat convent
laeten bouwen een heus (=huis), gelijck een bouman daerin woenen can.
Inghelicken oock een scheur ende eenen schop, een backoven, een pudt".
De pachter moet wel helpen bij de bouw door hout en leem aan te voeren.
Ook moet hij"helpen leymen ende tuynen aen die scheur en schop en oven
en put". Hij moet dus helpen bij het opvullen van de vakwerkmuren. Het
geraamte van balken wordt door vaklieden opgezet, maar Aert is handig
genoeg om de wilgenhouten stokken tussen de balken aan te brengen en
daar dan twijgen doorheen te vlechten. Over dat vlechtwerk moest hij
vervolgens een pap van leem en stro smeren. Om het nieuwe bedrijf op te
starten krijgt Aert een aantal voordelige regelingen. Zie daarvoor het
pachtcontract van 1627. het nieuwe bedrijf werd gebouwd op enige afstand
van het bestaande bedrijf. Daarom was er een eigen oven en een eigen
put.
-
- Deze
splitsing hield geen stand, waarschijnlijk vanwege de rampjaren die
vanaf 1632 over Helden kwamen, als gevolg van de Maasveldtocht van
Frederik Hendrik. De hele streek werd gedurende lange tijd
fourageergebied voor het Staatse leger. Alle dorpen in de omtrek werden
leeggeplunderd en er heerste grote onveiligheid. In Helden bleven veel
akkers onbewerkt, omdat men zich niet meer in het open veld durfde te
wagen.
-
- We weten
niet precies hoe de afsplitsing geregeld was, zelfs niet waar huis,
schuur en schop precies stonden. Waarschijnlijk omvatte de nieuwe
boerderij de gronden die het dichtste bij de Boschstraat lagen, vlak bij
de buurtschap de Hoven. Daar zal ook wel het nieuwe gebouw gestaan
hebben.
-
- Het
pachtcontract van 4 februari 1639 van de Ouden Hof maakt duidelijk dat
de nieuwe hoeve in die kwade jaren is opgegeven. Het is niet onmogelijk
dat ook de Ouden Hof enige tijd onbeakkerd is gebleven. Lenart van Loen,
die in 1639 pachter wordt van Maris moet "het landt dat nu ledigh
ligt, mit de nieue erve, soe veel als het geschieden kan allenskens
boubaer maken". De splitsing van 1627 heeft de rampjaren dus niet
overleefd.
-
-
Definitieve splitsing in 1715
- Pas in
1715 wordt Maris opnieuw, en nu definitief gesplitst. Waarschijnlijk is
de directe aanleiding een brand, die het oude Groot Maris in de as had
gelegd.[4]
In 1715 wordt de oude boerderij herbouwd en van die gelegenheid wordt
gebruik gemaakt om meteen een tweede hoeve te stichten. De nieuwe hoeve
ligt tegenover de oude hof zodat de put en de oven voor gezamenlijk
gebruik kunnen dienen. Ook de moestuin kan in tweeen worden opgedeeld en
door beide gezinnen gebruikt.
- De
herbouw van de oude hoeve kost ruim 730 pattacons, de oprichting van de
nieuwe hoeve komt het klooster op 395 pattacons te staan. Totaal dus
1125 pattacons. Die som wordt gelijk gesteld aan 4425 gulden Cleefs. De
Cleefse gulden was de gangbare munt in Helden.
-
- Het
grondbezit wordt in 1715 in twee gelijke parten opgedeeld. Het klooster
spreekt voortaan van "den Ouden Hof" en van "den Nieuwen Hof". Er
ontstaan twee bedrijven, met allebei exact dezelfde omvang.
- Hoe die
splitsing van de landerijen in zijn werk ging is vastgelegd in de
kloosteradministratie. Eerst werd een "denombrement", d.w.z. een
inventarisatie van de goederen, gemaakt. Hieronder volgt de volledige
tekst van dit denombrement:
-
-
Denumbrement van Maris hoff tot
Helden
-
-
't ghetal der morgentaele van den hoff
genoemt Groot Maris, gelegen int Ampt
-
van Kessel in 't Overquartier van
Gelderlandt tot Helden
-
-
morgen roeden
-
1. den boomgaert met de huysplaets
is groot 10½ morg. 16
-
2. noch een kleyn weyken gelegen
tusschen 't
-
groot velt ende het bosken is
groot ½ 34
-
3. noch een wey ende dat bosken is
groot 3 morgen 3½ 27
-
- noch een wey affgegraeven van
de heyde tot
-
weylandt gemaeckt, is groot 7 morgen
½ ses roy 7½ 6
-
- 't Groot velt bestaet in
morgentaelen 70 morgen
-
67 rooeyen
70 67
-
-
dese bovengemelte landerijen sijn
gelegen van
-
een sijde naer de peel, te weten den
hoff plaets
-
met den boomgaert van de westsijde aen
de heyde,
-
van de ander sijde gelegen bij de hoeven
genoemt
-
Kleyn Maris.
-
-
- noch een stuck landt genaemt
den hoefslagh[5]
-
gelegen bij de kercke van Helden, is
groot 12 m 12 --
-
________________
-
104
151
-
Verclaerende den ondergeschrevene als bevolmaghtighde van Priorinne ende
-
conventualen des cloosters Canonickessen Regulieren de Weyde tot Venlo,
dat
- alle
het gheene voors[chreven] volgens sijne beste kennisse, die hij daervan
is
-
hebbende, alsoo waerachtich te sijn. Ende dat onder 't voors[chreven]
leengoedt
- sijns
weetens geen gewinnen, noch onderleenen ofte eenige pachten gehooren,
ende
- dat
hetselve noch is in sijn geheel ende onbeswaert.
- Ende
heeft des ter oirconde dese onderteeckent tot Venlo, den 30e
July 1715. Was
onderteeckent: Boulestay, Can[unnik] Reg[ulier], vice-rector in 't Weyde
Clooster.
-
- Op de
achterkant van het denumbrement vinden we de verdeling:
- Den hoff
Maris tot Helden begrijpt in bouwlandt ongeveer 54
morgen
-
Item noch in bouwlandt dat in paght was
uytgegeven 8 morgen
-
62 morgen
-
item in vogelwey of misluchte plantasie
9 morgen
-
dus resteerender noch drie morgen die
beplant sullen blijven.
-
Item in aengegrave heyde
8 morgen
-
't samen 79 morgen
-
-
in goet bouwlandt 62
morgen
-
in sleght bouwlandt 17
morgen
-
-
waer van dat iederen hoff sal hebben
-
in gebouwt
landt 31 morgen
-
in sleght
landt 8½
morgen
-
ergo iederen hof in goet en sleght
landt 39½ morgen
-
-
in
weylandt 26 morgen
-
in
hoefslagh 12 morgen
-
t samen 38 morgen
-
-
waervan de helft aen iederen
hoff 18½ morgen
-
- U ziet:
alles werd keurig en eerlijk gedeeld. De deling van weiland en hoefslag,
met als uitkomst 18½ duidt er waarschijnlijk op dat sommige maten zijn
afgerond.
-
- Elke
hoeve heeft dus in totaal een oppervlakte van 58 morgen. Het zijn nog
steeds heel grote bedrijven in het Helden van 1715. Die 58 morgen maken
in ons moderne stelsel ongeveer 18,5 hectare.[6]
-
- De
pachtcontracten
- Van de
administratie die het klooster voerde zijn gelukkig een flink aantal
pachtcontracten van Maris bewaard gebleven. Het zijn interessante
stukken die soms een inkijk bieden in de Heldense geschiedenis, maar die
vooral een goede kijk geven op het boerenbedrijf in vroeger eeuwen.
Tegelijkertijd leren we er de namen van enkele pachters door kennen.
-
- Het
oudste pachtcontract van Maris is meteen het oudste contract van een
Heldens bedrijf. Het dateert uit 1403, toen de familie Neutken bezitter
van Maris was. Het is waarschijnlijk door de familie Neutken aan
Mariaweyde doorgegeven om te tonen wat de rechten van pachter en
verpachter vanouds waren. Het is korter dan de latere contracten, maar
we vinden er toch al veel gegevens.
-
-
Hieronder volgt een overzicht van alle pachtcontracten die we van Maris
hebben.
-
- Jaar
van pachter en vrouw looptijd
welke hoeve bijzonderheden
- ingaan
contract
-
-
1403 Hencken van Marys 16 jaar Groot
Maris oudste contract van Helden
-
X Congart
verpachter: Neutken
-
-
1570 Goert van de Venne 16 jaar Groot
Maris verpachter voor alle verdere
-
X Trijnen
contracten: Mariaweyde
-
-
1579 Dirck van de Venne 8 jaar Groot
Maris
-
X Anna
-
-
1627 Aerdt Janssen v Aesden 12 jaar
Nieuw Marishof eerste splitsing
-
X Catelijne
-
-
1639 Lenart van Loen 6 jaar
Groot Maris splitsing ongedaan gemaakt
-
X Itgen Joesten
-
-
1644 Jan Tonis X Mett 6 jaar
Groot Maris gaat in Pasen 1645
-
-
1715 Claes Heynen 6 jaar
Nieuwenhof zie "splitsing"
-
X Jenneke Peters
-
-
1715 Ghiel Janssen X Marie 6 jaar
Oudenhof zie "splitsing"
-
-
1760 Willem Willemsen 3 jaar
Nieuwenhof
-
X Gertruydt Hendricks
-
-
1780 geen naam ingevuld 6 jaar
Nieuwenhof Concept. Geen namen
-
-
Kenmerkend voor Maris is dat het allemaal zuivere halfwincontracten zijn.
Dit houdt in dat pachter en klooster de opbrengst van de akkers en die
van het vee samen delen, maar ook dat ze samen opkomen voor de
investering. Elke partij levert de helft van het vee en de helft van het
zaaigoed; en ontvangt de helft van de opbrengst. Het vee wordt van de
gezamenlijke oogst onderhouden, en voor gezamenlijke rekening verkocht,
of het wordt eerlijk gedeeld.
-
-
Tegenover de inbreng van de akker door het klooster stelt de pachter
zijn bedrijfskennis en vooral de arbeidskracht van hemzelf en die van
zijn gezin. Alles wat buiten de akker en het vee staat wordt apart
verrekend. Zo wordt voor het huis en voor het erf huur berekend. Ook
voor de helft van de melkopbrengst die het klooster toekomt moet de
pachter betalen. De melk wordt om praktische redenen niet gedeeld. Voor
woonhuis en erf betaalt de pachter een vast bedrag in geld en in natura:
eieren, boter, hoenders, ganzen. Ook brengt hij elk jaar enkele karren "swarten
turf" naar het klooster.
-
- Alle
contracten worden namens het klooster aangegaan door de "mater en
procuraterse", d.w.z. door moederoverste en door de econome. Meestal
worden ze daarbij geassisteerd door de eerwaarde rector. De rector is
ook de persoon die namens het klooster de boerderij bezoekt, om te zien
of alles volgens afspraak verloopt. Hij is ook degene die in geval van
hagelslag of bij inkwartiering van militairen naar Helden komt, om samen
met andere deskundigen de schade te bepalen. Voor al dit werk wordt de
rector ook beloond met een "nieuwjaar", ter waarde van een pattacon.
Bovendien mag hij elk jaar de vetste hamel (gecastreerde bok) kiezen.
Die hamel moet nog ongeschoren zijn. Wol is immers ook geld waard!
-
-
Landbouwkundige zaken
- De
meeste informatie over de landbouw zoals die eeuwen geleden in Helden
bedreven werd vinden we in pachtcontracten en in de gegevens over de
tienden.
- Het vee
werd vooral gehouden voor de noodzakelijke mest. Op de zandgronden was
akkerbouw niet mogelijk zonder goede bemesting. We zien dan ook dat voor
Maris in alle contracten bepaald wordt hoeveel vee er gehouden moet
worden. Dertig stuks of meer. Voor Heldense begrippen is dat enorm veel.
Typisch is dat inde vroege contracten nog geen paarden worden genoemd.
Alle werk wordt nog met behulp van ossen verricht.
- Om de
mestproductie maximaal te maken stond het vee gedurende het hele jaar,
en zeker 's nachts, op stal. De bekende potstal, waar regelmatig
afgemaaide heide of stro werd gestrooid, zodat er een steeds dikkere
laag humus gemengd met mest werd gevormd. Hoe dikker die laag, hoe
rijker de boer.
-
- Naast de
mestproductie was ook verkoop van vee voor de vleesproductie van belang.
In alle contracten wordt er over gesproken. Waarschijnlijk bestond er
veehandel in de richting van de Vlaamse en Hollandse steden. Mestvee
werd "opten tuier" gezet, d.w.z. het werd met een ketting aan een
paaltje bevestigd en kon dan een beperkt stukje groenvoer afgrazen. De
volgende dag werd het paaltje enkele meters verder geplaatst. Op die
manier kon de boer er voor zorgen dat elk dier de juiste hoeveelheid
voer kreeg.
-
- De
schapenhouderij stond in het teken van wol- en vleesproductie. Mest zal
ook een rol hebben gespeeld, maar was toch minder belangrijk dan bij het
rundvee.
- We zien
dat er minstens 200 schapen worden gehouden. Na de splitsing wordt dat
300, voor elke hoeve 150. Elke pachter brengt er dan 75 in en telkens
doet het klooster er ook 75. De pachter mag een beperkt aantal schapen
voor zich zelf alleen houden, maar ook weer niet te veel. Op elke
vijfentwintig schapen in de gezamenlijke kudde mag hij er vier extra
houden. Gaat hij dit aantal te boven dan mag het klooster de
boventallige schapen in beslag nemen.
-
- Ieder
jaar wordt de wol verkocht, en ieder jaar zal ook wel een behoorlijk
aantal schapen zijn verkocht, hoewel daar in de contracten geen gegevens
over zijn te vinden.
- Waar
gaan de verkochte schapen naar toe? In "Die al wil koopen, wat hij ziet
...." vertellen Jan Derix en Sjef Verlinden hoe sinds de Franse Tijd
vanuit Noord-Limburg een grote schapenhandel via Vlaanderen naar Parijs
ontstaat. Uit allerlei Heldense archiefgegevens van de 17e
eeuw blijkt ook toen al schapenhandel naar Vlaanderen bestaat. Een
aantal Heldenaren heeft zich blijvend in Vlaanderen gevestigd, nadat ze
er via de schapenhandel zijn beland. Heldenaren hebben soms ook
echtgenotes uit Belgisch Brabant of uit Vlaanderen.[7]
- Ook het
Heldense overlijdtsregister bewijst dat Vlaanderen een veelgezochte
bestemming was vanuit Helden. We lezen er geregeld "obiit in Flandria",
overleden in Vlaanderen.[8]
-
- De
schapen van Maris zullen waarschijnlijk ook voor een groot deel de weg
naar Vlaanderen, en van daaruit misschien verder naar Parijs, hebben
gevonden.
-
Daarnaast bestond er natuurlijk ook handel voor de meer regionale markt.
-
-
Economische problemen
- In het
denumbrement van 1715 hebben we gezien dat bepaalde gedeeltes van Maris
als "slechte akker" te boek staan. Was Maris naar de oude Heldense norm
nu een goed of een matig bedrijf?? Ging het pachter en verpachter voor
de wind?
-
- In 1767
stelt de rector een stuk op over de economische waarde die Maris heeft
voor Mariaweyde.[9]
Die waarde blijkt zeer negatief te zijn! Een erg onverwacht maar wel
interessant antwoord op deze vraag.
- Maris
was volgens de rector eeuwenlang een van de beste boerenbedrijven van
Helden geweest, winstgevend zowel voor de pachter als voor het klooster.
En nu in 1767 is het een sterk verlieslatende zaak geworden, vooral voor
het klooster. Voor de pachter viel het misschien nog mee, maar het
klooster legde er, volgens de berekening van de rector, grote sommen op
toe.
- De
rector geeft ook de twee oorzaken voor de achteruitgang van Maris:
-
- A. De
zware grondbelasting
- In
Helden zat men in 1767 nog volop in de moeilijke nasleep van de
Zevenjarige Oorlog, die van 1756 tot 1763 had gewoed. De gemeente had
enorme schulden moeten maken, en om die te kunnen financieren werd zeer
hoge grondbelasting geheven.
- In die
tijd werd de grondbelasting aan huis opgehaald door de schatheffer. Hij
kwam een aantal keren per jaar bij alle grondeigenaren aan de deur en
eiste dan een vaststaand bedrag, dat afhankelijk was van oppervlakte en
kwaliteit van de grond. Als de gemeente veel geld nodig had kwam de
schatheffer vaker aankloppen, en iedere keer moest dat vaste bedrag
worden betaald.
- In "normale"
jaren kwam hij meestal vijf of zes keer langs voor de "schat". Maar in
de kwade jaren tijdens en na de Zevenjarige Oorlog liep dat op tot zelfs
achttien keer in 1758!! Maris betaalde in de 18e eeuw bij
elke rondgang van de schatheffer 26 gulden en 13 stuivers.[10].
- In het
jaar 1758 werd door het klooster dus 479 gulden en 14 stuivers betaald,
tegenover ongeveer 150 gulden in normale jaren. Ruim driehonderd gulden
extrakosten, volledig voor rekening van het klooster, want de
grondbelasting stond tot last van de eigenaar.
-
- De
rector maakt de rekening op over de afgelopen tien jaar. Hij komt dan
gemiddeld aan de volgende onkosten:
- 1.
grondbelasting per
jaar
450 – 5 – 1
- 2. Klein
onderhoud
gebouwen,
20 – 0 – 0
- 3.
Diverse kosten zoals inkwartiering,
dorsloon 40 - 0 - 0
- 4.
Renteverlies op het geïnvesteerde
kapitaal 217 – 0 – 0
-
Totale uitgaven, inclusief
renteverlies 727.-.5. -.1
-
- Het
kapitaal dat geïnvesteerd is betreft niet de grond maar alleen de
uitgaven voor de oprichting van de gebouwen. In 1715 werden twee
boerderijen gebouwd. De bouwkosten bedroegen toen 1125 pattacons. In
1763 werd ruim 1000 gulden Cleefs betaald i.v.m. herbouw nadat een van
de boerderijen was afgebrand. In totaal waren de bouwkosten dus 5425
gulden Cleefs. De rector gaat uit van een rente van 4% en komt dus op
een renteverlies van 217 gulden.
-
-
Tegenover die kosten staan natuurlijk ook inkomsten. Ook daarvoor gaat
de rector uit van de gemiddelde opbrengst over de afgelopen tien jaar.
Het klooster kreeg jaarlijks de volgende opbrengst, nog steeds volgens
de rector:
- 1. Rogge
20½ malder à 10
gulden 205 gulden
- 2.
Boekweit 16½ malder à 8
gulden 124 gulden*
- 3.
Jaarlijkse verkoop van wol
75 gulden
- 4.
Opbrengst beesten
43 gulden
-
Totale inkomsten voor het klooster
447 gulden
- *dit
is de uitkomst van de rector. Ik bereken hier 132 gulden.
-
- Het
negatieve resultaat is 280 gulden, 5 stuiver en 1 duit, in Cleefs geld.
Zonder de extreme grondlasten zou het resultaat licht positief zijn
geweest. Vanwege die zo hoog gestegen grondlasten had het klooster de
pachters al aangeboden dat ze geen pacht hoefden te betalen als ze de
schat betaalden. Maar die pachters rekenden natuurlijk ook!
-
-
Merkwaardig is dat boerderijen van het klooster in Bree en in Blerick
wel positieve resultaten geven. Maar die hadden dan ook geen brand
gehad. De hele winst die ze in Bree en in Blerick maken valt weg tegen
het verlies op Maris.
-
- B. De
verdroging
- In de
bovenstaande kosten zijn de grondlasten, de "schat" doorslaggevend, maar
er is ook duidelijk achteruitgang aan de inkomstenkant. De verklaring
daarvoor beschrijft de rector uitvoerig: vroeger waren "de rontom
liggende peelen noch niet uytgeturft en het grondwaeter niet soo diep
als tegenwordig afgetapt", waardoor "de landerijen, bemdens en weyden de
noodige vochtigheyd beter conserveerden, en aldus overvloedige fouragie
voortsbragten, waermede de beesten weelderiger onderhouden, meerdere
misting bijbragten, om alle de landerijen te konnen cultiveeren".
- Die
gunstige situatie had honderden jaren bestaan. Maar rond 1750 beginnen
Helden en Meijel de de Molenpeel, westelijk van Maris, te gebruiken voor
de turfwinning. Kennelijk heeft dat erg nadelige gevolgen voor het
boerenbedrijf. De rector schrijft: "nu in tegendeel sijn de voorschreven
hoven mede van de slegsten onder Helden, en men voorsiet dat deselve van
tijd tot tijd slegter en meer steriler sullen worden, doordien van jaer
tot jaer de peelen meer uytgeturft, het grondwaeter meer sakt, soodat de
weydens verbranden, het vee geen onderhoudt heeft en ruym een derdendeel
der landerijen reets ongebouwt blijven liggen."
-
- Een zeer
triest beeld. Door de (tijdelijk) hoge grondbelasting, en door de steeds
toenemende en blijvende verdroging was er niets meer te verdienen.
-
-
Marishoven en de diensten
- We zagen
al dat de gemeente Helden enorme schulden moest maken i.v.m. de
Zevenjarige Oorlog. De ingekwartierde troepen eisten maaltijden op voor
manschappen en paarden. Ook moest de gemeente heel vaak mannen leveren
om te "pionnieren" d.w.z. om allerlei graafwerk te verrichten. Maar
vooral moesten door Heldenaren talloze vrachten worden vervoerd voor het
leger, naar allerlei soms veraf gelegen plaatsen. Daarvoor werden mannen
met paard en kar opgeëist, soms voor lange en niet ongevaarlijke reizen.
Om iedereen in het dorp eerlijk en gelijk te behandelen werden door de
gemeente voor die diensten vaste vergoedingen gegeven. Daardoor betaalde
iemand die zelf niet hoefde te dienen toch mee en werd de ellende dus
eerlijk gedeeld.
-
- De
Staten van het Overkwartier, (een soort Provinciale Staten) bepalen op
24 februari 1759 dat de gemeenten geen vergoedingen meer mogen geven
voor deze oorlogsdiensten. Men vreest namelijk dat ze daardoor de
belasting aan de landsoverheid niet meer kunnen betalen. En die
inkomsten mogen natuurlijk niet wegvallen!
-
- In
Helden besluiten de gezamenlijke inwoners op een "geërfdendag" dat
Helden die vergoedingen wel zal blijven uitbetalen. Men heft daarvoor
extra belastingen, door vaker dan normaal de "schat" op te halen.
Daarnaast steekt de gemeente zich diep in de schulden.[11]
-
- Ook de
pachters van Maris moeten i.v.m. de diensten zeer vaak op reis om
legerspullen te vervoeren. Omdat ze "halfwin" zijn krijgen ze
persoonlijk ook maar de helft van de vergoeding, de andere helft wordt
verrekend met het klooster.
-
Hieronder de "staeth van diensten gepraesteert door de wede
Aert Janssen ten behoeve van de soogenaemte Maris onder Helden". De
diensten zijn verricht door Joannes, de zoon van de weduwe Janssen en
tevens de volgende pachter van Oud Maris.
-
-
1759
-
datum en reisdoel
dagen vergoeding in Holl munt
-
gl
st duit
-
den 25 January
naer Mierlo 2 3
2 6
-
15 february
naer Ruremunde 3 4
13 9
-
10 meert naer
Blitterswijck 2 3
2 6
-
20 dito
naer Wesel 3
4 13 9
-
29 april naer
Wesel 4 6
5 0
-
5 mey naer Weert
2 3 2 6
-
10 dito
naer Arcen 4
6 5 0
-
11 juny naer
Wesel 7 10
18 9
-
11 july naer
Wesel 4 6
5 0
-
30 dito naer Halteren
11 17 3 9
-
6 september naer Geldern 2
3 2 6
-
11 november naer Ruremunde
1 1 11 3
-
7 december naer Wesel
7 10 18 9
-
___________________________
-
Totaal
52 81 5 0
-
- In 1760
is Joannes 39 dagen van huis ivm diensten en in 1761 weer 42½ dag. In
die jaren gaan de tochten weer naar veel al genoemde plaatsen, maar
daarnaast ook naar Neuss en naar Düsseldorf. U ziet, ook in oude tijden
kwamen de Heldenaren nog wel eens ergens, al waren het zeker geen
vacantiereisjes!
-
- De
eigenaren vanaf de Franse tijd
- Door de
Franse wetten wordt het systeem van de leengoederen afgeschaft. Ze
worden meestal volledig eigendom van de laatste leenman. Zo gaat het in
Helden o.a. met Hoof en met Dekenshorst.
- Maar in
het geval van Maris zien we een ander verloop. Omdat Maris toebehoort
aan het klooster Mariaweide wordt het door de Franse staat in beslag
genomen ondergebracht bij de domeinen.[12]
-
- In 1812
wordt het door de domeinen verkocht aan notaris Lepine in het Duitse
Meurs. Het goed komt dus weer in particuliere handen. De
verkoop geschiedt openbaar en in gedeeltes. Niet alle gronden van Maris
komen in handen van Lepine. Diverse percelen worden door anderen
gekocht, o.a. door Petrus Wilms, die als pachter op de hoeve Hoof in
Everlo woont.
-
Notaris Lepine blijft maar eigenaar tot
1816. Op twee december van dat jaar wordt Maris, het zijn dan twee
boerderijen van elk ongeveer vijf hectare groot, verkocht aan Jan Wilms,
zoon van Petrus Wilms en Aldegonda Jeucken. Dezelfde Petrus Wilms die in
1812 een aantal percelen van Maris had aangekocht.
-
- Bij
de aankoop door Jan in 1816 hoort een apart verhaal, dat tot de huidige
dag binnen de familie Wilms wordt overgeleverd. Volgens dat verhaal had
Jan de opdracht om Maris aan te kopen namens de familie, dus niet voor
zichzelf. Omdat vader Wilms nog leefde was de boedel nog niet gedeeld en
Jan was op pad gestuurd om te kopen namens zijn vader. Hij zou naar
Parijs zijn gereisd om de koop af te handelen. Daar had Jan de koop op
zijn eigen naam laten zetten. Pas later bij de deling in 1833 ontdekten
de broers en zussen dat Maris niet op naam van hun vader, maar op naam
van Jan stond.
-
- De
notariële aktes en de grondbelasting van Helden maken duidelijk dat deze
overlevering niet helemaal met de waarheid strookt. Voor de koop reist
Jan niet naar Parijs, maar naar Venlo. Daar koopt hij het goed Maris van
de gevolmachtigde van Lepine, voor een bedrag van 3.000 gulden. Die akte
is in Venlo opgemaakt door notaris Lom de Berg. Ze is in het Frans
gesteld en misschien is daardoor het verhaal over het uitstapje naar
Parijs ontstaan. In de koopakte gaat het om "deux petites fermes", twee
kleine boerderijen.
- Volgens
het register van de grondbelasting betaalt Jan Wilms vanaf 1816
grondbelasting van heel Maris. Hij heeft dan de gronden die zijn vader
kocht ook in eigendom.
-
- Jan
Wilms sterft op 30 september 1859 in de leeftijd van 79 jaar.
Merkwaardig feit: zijn vrouw, Hendrina Willemsen sterft op diezelfde
dag, 71 jaar oud. Ongeluk? Een besmettelijke ziekte? Toeval? Hendrina
sterft als laatste, want in haar overlijdtsakte is ze "weduwe van
Joannes Wilms".
-
- Als we
de memories van successie van Jan en Hendrina bekijken zien we dat ze
bij hun overlijdt 51.83.50 ha bezitten aan akker, weide, bos en
heigrond. Zij hebben dus goed geboerd op Maris.
-
-
-
Brunssum, juni 2009
-
[1] Zie Flokstra: "Register op de
leenaktenboeken van het Pruisisch Overkwartier van Gelder 1713 –
1794", Maastricht 1991.
-
[2] Archief Mariaweyde, inv nr 476
-
[3] In Helden kende men in vroeger tijd 5 "velden":
1. het grote veld 2. het Loo- en Vosbergerveld 3 het (grote en
kleine) Beringerveld 4 het Broekveld of Onderseveld en 5 het
Vurdelschot (tussen Heuvelhoek, Zeelen en Everlo)
-
[4] Arch Mariaweyde, inv nr
479
-
[5] Hoefslag is particulier hooiland, waar
gedurende de herfst- en wintermaanden ook dieren van anderen
mogen weiden. De genoemde hoefslag hoort oorspronkelijk niet bij
Maris.
-
[6] In Helden bestond een morgen uit 150
roeden, elk van ongeveer 21,22 m2. Een morgen was
ongeveer 3193 m2.
-
[7] Zie
Henersken 1630 (bron); zie vrouw van Seelen (naam en bron)
-
[8] b.v.
2-4-1696 obiit Petrus Coumans in Flandria; 21-3-1706 obiit
Henricus Gielen in Vlaanderen; 17-9-1711 Godefridus Verstappen
in Flandria (??); 24-5-1722 Gisbertus Neessen obijt in Flandria;
20-8-1730 obiit Petrus Zeelen tot Oudenborgh in Vlaanderen;
6-2-1736 obiit Jan Janssen in Oostkerke in Flandern.
-
[9] RAL; Mariaweide, inv nr 479
-
[10] Ter vergelijking: voor Hoof en Heinenhof
samen is de schat 28 gulden; Dekenshorst betaalt 23 gulden,
Gasthuishof 19 gulden, Karhuisershof 11 gulden. De rijke
Heldense particuliere grondeigenaren zitten tussen 10 en 15
gulden.
-
[11] Over dit besluit ontstaat een langdurig
proces tussen Helden en de “buytengeërfden”, de elders wonende
eigenaren van Heldense hoeves. Uiteindelijk wordt Helden in het
gelijk gesteld.
-
[12] Venlo werd al in 1795 ingelijfd bij
Frankrijk. Daarom kreeg Venlo volop te maken met de
antikerkelijke politiek van de Franse staat. De kloosters werden
er opgeheven en hun goederen werden geconfiskeerd. Het Land van
Kessel werd pas ingelijfd in 1801 en had daardoor veel minder te
lijden van de kerkvervolging.
| | |