HOME        Historische Studiegroep "Land van Kessel"


Bree, later Maasbree genoemd.

Ligging.

 
Maasbree ligt aan de westzijde van de Maas, ongeveer 10 km van Venlo. De kom van het dorp wordt gevormd door de Dorpsstraat, die zich als een lint uitstrekt van west naar oost. Tot Maasbree behoren de gehuchten Rooth, Lange en Korte Heide, Tongerlo, Schoorveld, Heeske, Rinkensfort en Dubbroek. Deze gehuchten worden in de oude schatrekeningen al genoemd.
De laatste decennia zijn er in Maasbree veel nieuwbouwwijken verrezen. Zodoende is het landelijk agrarisch karakter van het dorp aan het verdwijnen en is Maasbree een forensendorp geworden.

Korte geschiedenis.

Het dorp Bree wordt voor de eerste keer genoemd in een akte uit het jaar 1240 waarbij Diederik, Heer van Altena, vele rechten schonk aan de monniken van het pas gestichte klooster St. Elisa­bethsdal bij Nunhem. Ook in Bree had heer Diederik bepaalde rechten die hij aan de kloosterlingen gaf, onder andere een derde deel van de gehele korentiende (tiende deel van alle gewas, dat halm of stengel droeg) en het recht om een persoon voor te dragen die in Bree het pastoorsambt mocht gaan bekleden. Uit deze oorkonde blijkt dus duidelijk, dat Bree in 1240 bestond als gemeenschap en dat er een kerk was. De kloosterlingen van St. Elisabethsdal hebben van deze rechten gebruik gemaakt tot ze in 1797 door de Fransen verdreven werden.
Het bestuur van het dorp werd, zoals reeds vermeld, tot de komst van de Fransen gevormd door de schepenbank. Aan het hoofd hiervan stond een schout, die door de Heer benoemd werd. Wat Bree betreft kwam dit recht, evenals de andere heerlijke rechten achtereenvol­gens toe aan de graaf (later hertog) van Gelre, de hertog van Bourgondië en de koning van Spanje. Op 25 mei 1674 kocht de Heer van Arcen, die door erfenis in het bezit van Huis Bree gekomen was, deze rechten van de Spaanse koning. Deze laatste verkocht rond diezelfde tijd vanwege geldgebrek verschillende Heerlijkheden in het Land van Kessel. Tussen 1740 en 1746 moet er iets gebeurd zijn, waardoor er bij het Hof van Gelder een proces aanhangig werd gemaakt tussen de Heer van Bree en de Koning van Pruisen. We kennen slechts het vonnis over deze zaak, dat ertoe leidde dat de heerlijke rechten aan de Koning terug vielen. De Heer van Arcen kreeg de koopsom, die in 1674 betaald was, terugbetaald.
De schepenen maakten koop- en verkoopakten en testamenten op en wezen recht in civiele en criminele zaken. Wanneer zij zichzelf niet bekwaam achtten tot het doen van een uitspraak, konden ze te rade gaan in Kessel (hoofdvaart), en eventueel bij het Hoofdgerecht in Roer­mond. De opge­maakte akten werden gewaar­merkt met een zegel, waarop Sint Aldegundis staat afgebeeld met kromstaf, opengeslagen boek, kerk met torentje en wapenschild met adelaar.
         
De bestuurlijke taak van de schepenen kwam op het volgende neer:
·        de afdracht van de 'bede', een soort belasting, die aan de Heer van het land betaald moest worden;
·        het innen van de belastingen
·        het zorgen voor de aanstelling van vroedvrouwen en onderwijzers;
·        het zorgen voor de begaanbaarheid van wegen en het verzorgen (onderhouden) van waterlopen. Hierbij kon de schepenbank de inwoners verplich­ten  tot het verrichten van hand- en spandiensten;
·        zorgen voor de veiligheid van de burgers door het aanstellen van schutten en veldwachters.

Bijna alle bewoners voorzagen in hun levensonderhoud door te werken in de landbouw en veeteelt. Er lagen enkele grotere boerderijen in Bree, onder andere de Kerc­kenhof, hof Tongerlo, de hof aengen Eijnde, Baelshof, de grote en de kleine Westeringsehof en Haenenhof. Deze hoeven waren eigendom van adellijke heren of welgestelde burgers uit andere plaatsen en soms van kerken of kloosters. Ze werden bewerkt door een halfman die, zo blijkt al uit de benaming, de helft van de opbrengst van de hoeve aan de eigenaar moest afstaan. Ook hadden sommige inwoners een klein boerderijtje in eigendom, terwijl anderen als dagloner de kost moesten zien te verdienen. Natuurlijk waren er ambachtslieden zoals timmerlui, metselaars, dakdekkers, schoen- en  klompenma­kers, smeden en brouwers, maar die hadden toch meestal ook een boerenbe­drijfje.

 
Aan het betalen van belasting ontkwam niemand, of men moest wel heel erg arm zijn. Op de eerste plaats waren er de tienden (het tiende deel van de opbrengst), niet alleen van granen maar ook van vee. Verder rustten op elk stuk grond de z.g. tijnsrechten, die meestal in natura betaald moesten worden aan heren, kloosters of aan de kerk. Ook de gemeente hief ieder jaar belastingen op grond, vee, personen en ambachten. Dit noemde men de schattingen.
Armen, weduwen en wezen waren talrijk. Zij werden onderhouden door een soort stichting, 'Den Armen' genaamd. De stichting 'Den Armen' in Bree beschikte over geld en landerijen. Ze bezat zelfs een boerderij aan de Lange Heide, die 'Den Armenhof' werd genoemd en die bewoond werd door een pachter. Met de opbrengsten van al deze bezittingen werd de minder bedeelde medemens onderhouden.
 

Bij de oostgrens van het dorp, in het gebied waar nu boerderij De Plaats ligt, stond voorheen een Riddermatig Huis, het Huis Bree geheten. Dit Huis is hoogstwaarschijnlijk in handen geweest van de familie Van Brede. De vroegste schriftelijke vermelding van  Huis Bree dateert uit 1431, toen Willem Brant die Roever er door de hertog van Gelre mee werd beleend. Deze Willem Brant was een zoon van Johan die Roever en Griet van Brede, een dochter van Willem Brant van Brede. De Roevers waren schepenen in Den Bosch en hebben Huis Bree zeker niet zelf bewoond, evenmin als de adellijke families, die het na hen in handen kregen. Zij lieten het beheren door een rentmeester. Het had voor hen waarde, omdat riddermatige afkomst én het bezit van een riddermatig goed hen toegang verschafte tot de Staten van het Overkwartier, waardoor zij vrijgesteld waren van het betalen van sommige belastingen. Door vererving via de vrouwelijke lijn kwam het Huis op 16 januari 1643 in handen van Reinier van Gelre, heer van Arcen. Vanaf die tijd werd het vaak 'Huis Aarssen' genoemd. Blijkens een tekening van Jan de Beijer uit 1738 verkeerde Huis Bree in die periode in een zeer slechte toestand. Wanneer het precies is verbouwd, is niet bekend.

Aan de westkant van Bree lag Huis Westering. Oorspronkelijk was dit een boerenhofstede, waarvan blijkens een akte uit 1451 een tak van de familie Van Brede eigenaar was. Door huwelijk kwam het in handen van de Roermondse schepenfamilie Van Lom. Hendrik van Lom verbouwde de boerderij tot Huis Westering en ging er met zijn gezin wonen. Hij en zijn echtgenote, Adriana op den Bergh, werden als eigenaars van een grafkelder begraven in de kerk van Bree. De Van Loms hebben Huis Westering bewoond tot de laatste telg uit dit geslacht, Joseph Arnolt, het goed in 1766 schonk aan Jan Frederik Karel van der Marck uit Eelen bij Maaseik, die vanwege deze schenking Joseph Arnolt tot zijn dood moest onderhouden. Vaak is Huis Westering nadien nog van eigenaar verwisseld. Het werd altijd door pachters bewoond tot de familie van Osch het in 1934 kocht en het in 1938 ging bewonen. In de laatste oorlogsdagen van 1944 werd het door Engelse granaten tot puin geschoten.

 
De kerk vormde letterlijk en figuurlijk het middelpunt van het dorp. Men werd er gedoopt, trouwde er en werd vanaf deze plaats naar zijn laatste rustplaats op het kerkhof gebracht. De pastoor werd bij de zielzorg geholpen door een kapelaan. Sommige pastoors lieten het ambt uitoefenen door een vervanger, die zij dan zelf betaalden. Na het Concilie van Trente (1545-1563) is aan deze en andere misstanden in de kerk langzaam maar zeker een einde gekomen.
Op 16 september 1786 (Sint Cornelisdag) werd Bree getroffen door een felle brand. Uit een schatrekening van het jaar 1787 blijkt, dat 18 huizen door het vuur verloren gingen. De gedupeerden werden in laatstgenoemd jaar vrijgesteld van het betalen van de hoofdschat.
                                                                             
De gemeente Maasbree
 
In 1793 kwamen de Franse legers ook in onze streken 'vrijheid, gelijkheid en broederschap' brengen. Zij belegerden Venlo, maar konden deze stad niet innemen. Na de nederlaag bij Neerwinden (in de nabijheid van Leuven) op 18 maart 1793 moesten zij de door hen veroverde gebieden verlaten. Een jaar later keerden zij echter terug en bezetten onze streken.
Een geheel nieuwe bestuursorganisatie kwam tot stand. Het land werd verdeeld in departementen, arrondissementen en kantons. Bree behoorde tot het kanton Horst, het arrondisse­ment Kleve en het departement van de Roer. Gemeenten met minder dan 5000 inwoners werden bij elkaar gevoegd tot één 'mairie'. Blerick, Baarlo en Bree vormden samen de Mairie de Bree, later de gemeente Maasbree. Het bestuur bestond uit een 'maire' (burge­meester), een of meer 'adjoints' en een 'conseil municipal' (gemeenteraad).
Er deden zich meer veranderingen voor. Zo verlo­ren adel en geestelijkheid hun rechten, maar voor de gewone man veranderde er weinig of niets ten goede. De belastingen en leveranties aan het Franse leger waren schrikbarend hoog en in veel gezinnen heerste angst en onzekerheid over het lot van zoons of broers, die gedwongen dienst moesten nemen in het Franse leger en van wie er verschil­lenden nooit naar huis zijn teruggekeerd.
Aan de Franse overheersing hebben we o.a. de burgerlijke stand, het kadaster, het burgerlijk wetboek en de dienstplicht overge­houden. Vooral dat laatste hebben de mensen altijd heel erg gevonden, zeker omdat de dienstplicht in die tijd vijf jaar duurde. Door het lot werd bepaald, of je tot de 'slachtoffers' behoorde. De welgestelden konden de dienstplicht afkopen door een vervanger in hun plaats te laten gaan, maar de gewone man had daar de middelen niet voor.
In 1814 kwam er aan het Franse bewind een einde en een jaar later werden onze streken bij het  Koninkrijk der Nederlanden gevoegd. Van 1830-1839 hoorden onze streken bij België, maar daarna werden we, als Hertogdom Limburg, weer Nederlands.
 
De samenvoeging van Blerick, Baarlo en Bree is vanaf het begin minder succesvol geweest. Blerick heeft verscheidene keren gepro­beerd zelfstandig te worden, wat niet gelukt is. In 1909 onderna­men B.en W. van Venlo voor het eerst een poging om Blerick te annexeren. Uiteindelijk kwam de annexatie tot stand op 1 oktober 1940.
Baarlo en Maasbree gingen vanaf die datum tot beider tevredenheid verder als gemeente Maasbree.
 
Literatuur:
M. Flokstra, De erfdochters van het Huis Bree tot 1643, in Maasgouw 109 (1990), pag. 129-146.
M. Flokstra,. De heerlijke rechten van Maasbree (1674-1746), in Maasgouw 120 (2001), pag. 142.
P. Geuskens, De voormalige windmolen van Rijnkensvoirt, eertijds dwangmolen voor Helden, in Maasgouw 101 (1982) kol. 10-15.
R. Hackeng, Inleiding bij de inventaris van de archieven van de Gemeente Maasbree 1545-1939 (1958), Maastricht 1993.
P. Mulders-Thijssen, Huis Westering te Maasbree, in Castellogica, Verkenningen Mededelingen van de Nederlandse Kastelen Stichting, 1997 2/3, pag. 249-256.
P. Mulders-Thijssen en  L. Grubben, Dat waren de oorlogsjaren. Het dorp Maasbree en ervaringen van Maasbreenaren in de jaren 1939-1945, Maasbree 1994.