ini AHS: 03-11-2008      aanv: Seiben

tekst in blauw geeft links aan naar onderliggende bladzijden


Gezin:  Gijsen - Hermans 

Gijssen, Jacobusgedoopt25-03-1674Sevenum  
 overlijdt 06-01-1729Horst  
 trouwt24-04-1706Horst  
Hermans, Catharinageboren12-08-1678Horst  
 overlijdt02-09-1748Horst  

Kinderen:

 Catharina gedoopt16-10-1706 Horst   
 Helena Annagedoopt 23-09-1709Horst  
  trouwt29-07-1739Horst  
  overlijdt09-05-1793Horst  
  Petrusgedoopt 08-04-1712 Horst   

 

De scholtis tegen Jacob Gijssen, Joost de zoon van Adam van Ulft, Jan de zoon van Jan van den
Broek en Mathijs Kuypers.
De gedaagden hebben op 2 november, 's avonds laat op de Niersstraat de zoon van Gerrit op den
Aldenberk aangevallen, op de grond gegooid en "kwalijk getrakteerd".Vervolgens zijn ze teruggekeerd
naar het huis van Jan Goris waar een feest gaande was.Daar hebben ze de waardin gedwongen voor hen
 te tappen ondanks het uitdrukkelijk verbod van de heer na negen uur niets meer te schenken. Voor het
tweede feit worden de gedaagden veroordeeld tot een boete van drie goudguldens elk.
Jacob Gijssen, klaagt zijn ex-werkgever Adam van Ulft aan. Adam is hem schuldig gebleven een half
 jaar loon, een hemd, twee dassen, een paar kousen, een linnen broek en een schort voor het eerste jaar
 dat hij er werkte zowel huur als toebaat een halve kar turf. De gedaagde heeft een breuk met de klager
 veroorzaakt wegens het bijslapen van de dochter van beklaagde door klager. De beklaagde haat om die
reden de klager. Iedereen in Sevenum weet dat hij hem zelfs met een zware hand heeft trachten te doden.
 Om die reden mag beklaagde niet zweren om zich vrij te pleiten. Iemand van wie men verwacht dat hij een
valse eed zal zweren zal deze niet mogen afleggen. Klager zou geprobeerd hebben kosten te verhalen van
de reis toen hij in Venray medicijnen haalde. Hij moest toen echter zelf op de markt zijn en heeft ze niet
verhaald. Overigens wil klager nog best met de dochter van Adam trouwen.
Adam Van Ulft contra Jacob Gijssen.
Adam zegt dat hij Jacob 20 gulden heeft betaald op het einde van het dienstverband toen hij hem ontsloeg.
De betaling gold voor de hele periode en niet uitsluitend voor het hele jaar. Als getuigen bij de betaling waren
aanwezig Adams vrouw en Adams broer. Adam stelt hem helemaal niet te haten maar dat de haat juist van zijn tegenstander komt. Jacob schiet ook tekort bij het bewijzen van het door hem beweerde. Niet Adam maar
Jacob, die zelf nog een jong, weeldig en onverstandig mens is moet van het zweren van de eed afgehouden
worden. Adam eist vrijspraak en betaling van de kosten door de tegenpartij. Sevenum, jan 1699