Inleiding.   P.Schinck

tekst in blauw geeft links aan naar onderliggende bladzijden


 Het is perse onjuist te stellen dat alleen kerkelijke instellingen, adel en geërfden ontginningen konden betalen en in bezit krijgen. Er zijn voorbeelden te over dat het anders ligt, Er is voor kerspellui wier huis ligt op domeingrond (daar zijn lijsten van! ) of in de nabijheid van domeingrond om cijnsgoed van de domeinen in bezit te krijgen. De veronderstelling luidt: Zij ontginnen de woeste grond zelf of verwerven een stuk woeste grond dat anderen ‘vrijen’ of er nieuwe erven van maken. Bijgevoegde toponiemen bewijzen dat kerspellieden, en niet alleen de meest gegoede zowel rechtstreeks leengoed, als achterleengoed, als domeingoed, zeg cijnsgoed vallend onder de rentmeester van het ambt Kessel verwerven. De feodale grondpolitiek is in elk geval in Baarlo veel complexer als men denkt. 
   
 In Baarlo waren in volgorde van omvang de volgende huizen en instanties in het bezit van ongereede cijnsroerige goederen: Huis en de Borcht Baerlo, domeinen of Landtheer, de Berckt, de kerk als landtheer de Raay. De cijnsgoederen van de Berckt waren niet zo omvangrijk als in vroeger publicaties wordt beweerd. Men hoeft daarvoor slechts het cijnsboek uit de 18e eeuw van de Berckt te raadplegen. De cijnsgoederen van de Borcht zijn vanaf het laatste kwart van de 13e eeuw op de rol gezet, een tweede rol uit 1406 is in de vorm van een transcriptie van Willem d’Olne bewaard gebleven Vanaf 1506 zijn ze heel nauwkeurig te boek gezet en als onmisbare bron te raadplegen. In de loop der tijden gaf de steeds verdere verdeling en versplintering van die goederen wel administratieve problemen.

 
 
 

Een passage uit de P.Schinck, Goederen van naam te Baarlo 1, Baarlose Sprokkelingen 41, Baarlo 2007, p. 10 e.v. : De gronden van de heer, de domeingoederen, werden conincksgoederen oud en nieuw genoemd. De bekende hoven de Braamhorst, Lemmenhof of de Clomp, Hetterichhof, de Schans, de Somp, de Pratwinkel, de kleine hoven In gen Heur en In den Sittaert, Aangen Heijen, de Roskamp, de Heert, het Woltersgoed, Meuwissengoed, in de Helle, Aan de Heije en een hof die in de Start (?) heette, stonden alle op koningsnieuw of oud domeingoed.
Het grote gebied Conings Nieuw strekte zich uit van het gebied ten noorden van de Raay tot de Hetterick, Tangbroek, Langbroek, Dubbroek en Soeterbeek, Huissen, de Rijt en de Horsten, gebieden met bijna uitsluitende broeklanden; zie Tranchotkaart: Van noordwest naar zuidoost loopt een corridor met woeste en veel natte gronden door het kerspel Baarlo. Tot in de twintigste eeuw waren in dat gebied talloze grote en kleine kuilen, kleine meertjes, ‘kóele’ (volksmond). Ze houden verband met de vijf oude Maasarmen die lopen door het Baarloos grondgebied. Het buitengebied is rijk aan deze gronden, inmiddels allen op kleine stukken na ontgonnen.
De vier grote koelen lagen allen in de vijfde Maasarm en uitlopers daarvan. Toen ze in de 16e eeuw al grotenlijks uitgeturfd waren, ontstonden daar vier viswater die verpacht werden door de rentmeester der domeinen en na 1815 door de gemeente. De vier viswaters waren: De Grote Kuil in de noordwestelijke hoek van het Dubbroek, De Herdert Kuil op de Hert, het middendeel van Dubbroek, het Tangbroek en de Meeren. Deze viswaters werden o.a. gevoed door de Kwistbeek. Blijft nog een grote kuil/viswater: het Riet. Het hoorde bij het allodium de Raay.
Aan de zuidrand van het Dubbroek op Soeterbeek lagen tientallen langgerekte percelen – zie kaart van 1897-, allen turfkuilen van de hofboeren, de beter gesitueerde landbouwers. Van de Hoffacker is bekend dat ze zo’n kuil in bezit hadden. Of alle kuilen bezit waren? Mogelijk werden ze ook verpacht.
De kuilen, gelegen ten zuiden van de Borcht, langs en bij de Tasbeek, nu nog ten dele zichtbaar in het gebied van D’Erp, waren van de bezitters van de Borcht en ze dienden op de eerste plaats ten hunne gerieve. Zij verkochten ook turf aan de plaatselijke bevolking, die niet de gelukkige bezitters waren van een kleine turfkoel.
Het kleine kerspel telde ontgonnen en niet ontgonnen gebieden en hoven, alle tot 1798 domeingoederen van de heer (hertog, koning), daarna domeinen van het rijk. Blijkens registers ging de tiende van dit gebied naar de verschillende gebiedende heren en de cijns naar de rentmeester in het Land van Kessel. In een bijlage wordt verwezen naar Sijne Coninclycke Majestyts Chins Terriere. (RHCL 16.1117 Kasteel Baarlo, inv.nr. 333).
Het gehucht Soeterbeek is het meest aparte gebied van het hele kerspel, gelet op het bezit van de goederen: Ten noorden van de Soeterbeeckstraete is alles domeingoed, ten zuiden van de genoemde weg is de kerk Landtheer en in de richting van de Bong ligt het cijnsgoed van de Borcht, het westelijke deel is bezit van Van Broekhuizen.
Domeingoederen vielen rechtstreeks onder de heer: de graaf, hertog, later koning van Pruisen. De verschuldigde gelden voor het gebruik daarvan gingen rechtstreeks naar de kassen van de dominus (de heer) via de rentmeester van het Land van Kessel. Domaniale goederen werden ook uitgegeven om te ontginnen; ze werden dan aangegraven, bijvoorbeeld de eerder genoemde Nieuwkamp. Die landerijen werden nieuwe erven of Heeren Novalien genoemd;  zie Cijnsboek van de nije erven Landt van Kessel. De administratie geschiedde middels beurregisters die aanvankelijk de pastoor van Baarlo bijhield; ze bevatten jaar van aangraven, een opsomming van geërfden en de grootte van het perceel en de betaalde prijs.
Aangegraven woeste allodiale gronden heetten novalien allodiaal; zulke gronden hoorden bijvoorbeeld bij de cijnsroerige hof Schereshof of bij de allodiale goed de Raay en de Boekenderhof. De schepenbank werd belast met de administratie van deze nieuwe erven

Bronnen:
Cijnsrol 1406. RHCL Limburg Familiearchief Scheres-D’Olne inv.nr 2194, 2195.
Manuscript W. D’Olne 1891. RHCL Archief Kasteel Baarlo Ra Limburg 16.117 inv.nr. 336-349. Schepenbank Baarlo RHCL 161117. Archief HWG Baarlo. Doos Statistieken (kopieën). H. De l’Escaille, La Seigneurie de Baerlo, PSHAL 13, 1896/1897.